Startpagina > Waarom u heus geen longkanker zult krijgen als u een witte boterham eet.
Waarom u heus geen longkanker zult krijgen als u een witte boterham eet.
10-03-2016 15:54
Auteur: Jill Casters van De Morgen.B
Vergroten sommige koolhydraten de kans op longkanker? Een nieuwe Amerikaanse studie heeft een verband vastgesteld tussen koolhydraten met een hoge glycemische index (GI), zoals wit brood, koekjes en aardappelen, en longkanker. Maar wacht gerust nog even voor u uw dagelijkse portie aardappelen aan de kant schuift. "Deze studie betekent heus niet dat je daar per definitie longkanker van krijgt", nuanceert professor Christophe Matthys van de KU Leuven.
'Het zal zelden voorkomen dat je alleen maar een snede bruin brood eet. Eet je je boterham met kaas, dan heeft dat direct een invloed op de GI'
Koolhydraten met een hoge GI worden snel verteerd en als glucose in het bloed opgenomen. Dat er een verband bestaat tussen de (over)consumptie van dergelijke producten en overgewicht, diabetes en hartziekten was al geweten. Maar longkanker? Dat is nieuw.
De onderzoekers, onder leiding van dr. Xifeng Wu van de universiteit van Texas, bestudeerden de dieetgeschiedenis van 1.905 mensen met longkanker en 2.413 mensen zonder de ziekte. Daarbij werd vooral gepolst naar hun consumptie van koolhydraten met een hoge GI. Uit de resultaten bleek dat mensen met een hoog-glycemisch dieet 49 procent meer kans hadden om longkanker te ontwikkelen dan de deelnemers aan het onderste eind van het spectrum. Het verband was nog duidelijker wanneer enkel gekeken werd naar de niet-rokers. In die groep werd het risico meer dan dubbel zo groot.
De onderzoekers publiceerden hun bevindingen in het vakblad Cancer Epidemiology, Biomarkers & Prevention. Maar hoe waardevol zijn ze?
Eetpatroon:
Volgens Christophe Matthys, professor aan de KU Leuven en wetenschappelijk coördinator van het Competentiecentrum Klinische Voeding van het UZ Leuven, is voorzichtigheid geboden. De studie werd weliswaar bij een vrij grote groep mensen uitgevoerd, maar de manier waarop dat gebeurde is een eerste probleem.
"Om te beginnen gaat het om een retrospectieve studie", legt hij uit. "Als ik je vraag wat je 15 jaar geleden consumeerde, herinner je je misschien dat je elke woensdag spaghetti en elke vrijdag biefstuk at. Maar heel specifiek zal je dat niet meer weten."
De studie is gebaseerd op zogenaamde food frequency questionnaires. Daarbij wordt gepolst naar hoeveel de deelnemers consumeerden van een bepaald product. "Het nadeel daarvan is dat je niet kan nagaan hóe die personen die producten geconsumeerd hebben", zegt Matthys. "Het zal bijvoorbeeld zelden voorkomen dat je alleen maar een snede bruin brood eet. Eet je je boterham met choco of met kaas, dan heeft dat direct een invloed op de GI. Maar deze methodologie laat ons niet toe om dat 100 procent correct te interpreteren."
Ongezondere levensstijl:
'De consumptie van dergelijke producten zou synoniem kunnen zijn voor een ongezondere levensstijl, die sterker gerelateerd is aan een hoger risico'
Een tweede probleem is dat de studie hypothesegenererend is, en niet hypothesetestend. Professor Matthys vergelijkt met eerdere studies, die cholesterol linkten aan kindermortaliteit. In landen waar de gemiddelde cholesterolwaarden hoger liggen, zoals de Verenigde Staten en Europese landen, ligt de kindersterfte laag; in landen als Ghana is het omgekeerd. "Er is geen link tussen beide feiten, maar je kan het wel bewijzen", zegt hij. "Ook al is er geen enkel oorzakelijk verband."
Op dezelfde manier betekent deze studie niet dat mensen die veel koolhydraten met een hoge GI eten per definitie longkanker krijgen. "Ik interpreteer dit eerder in de context van een bepaalde levensstijl", legt Matthys uit. "De consumptie van dergelijke producten zou synoniem kunnen zijn voor een ongezondere levensstijl, die sterker gerelateerd is aan een hoger risico."
Preventiebeleid:
Ook de onderzoekers zelf benadrukken in hun studie dat ze geen causaal verband kunnen aantonen tussen de GI van geconsumeerde producten en longkanker. Bovendien werd geen rekening gehouden met een mogelijk effect van andere ziektes, zoals diabetes, hoge bloeddruk of hartziekte.
Toch kunnen dergelijke studies waardevol zijn, meent Matthys. "Door te zoeken naar potentiële risicofactoren voor een bepaalde aandoening, kan het preventiebeleid geoptimaliseerd worden. Een volgende stap zou nu moeten zijn om echt na te gaan of er een verband is. Maar dergelijke onderzoeken zijn uiterst complex."