'Ik ben er heilig van overtuigd geraakt dat een hospice geen plek van dood is, maar juist een plek van leven'.
Auteur: Sander de Hosson.
Foto Privébeeld.
Sander de Hosson.
Sander de Hosson (46) is longarts en oprichter van het platform Carend, dat zich inzet voor en voorlichting geeft over de best mogelijke palliatieve zorg.
Onlangs verscheen zijn boek Leven toevoegen aan de dagen, dat hij schreef met journalist Els Quaegebeur.
Het was een van die verhalen over palliatieve zorg die me het afgelopen jaar niet losliet. Een stervende weldoener uit de gemeente Bloemendaal, een van de rijkste dorpen van dit land, had besloten om zijn villa in een van de rijkste straten van dit land na te laten met een maatschappelijk doel: de villa zou omgetoverd worden tot een hospice met meerdere kamers en ook gastenkamers voor familieleden.
Het ging niet door, want buurtbewoners hadden bezwaren. Niet omdat ze vreesden voor de kwaliteit van zorg of de aanpak van de organisatie. Nee, de bezwaren kwamen uit een verrassende hoek: ‘Onze kinderen zouden misschien stervende mensen kunnen zien.’ ‘We hebben last van nachtlampjes.’ ‘De rouwauto’s zullen te vaak door de straat rijden.’
Ik las deze argumenten begin augustus en moest het nog minstens tien keer herlezen. Het raakte me diep. Als longarts kom ik vaak in aanraking met mensen die kort en soms nog heel kort te leven hebben. Ook als zoon heb ik helaas ervaringen op dit gebied. En zonder enige bedenking durf ik te stellen dat het hospice waar mijn moeder verbleef, maar ook waar mijn patiënten vaak verblijven, één van de waardevolste plekken in dit land is.
Een plek waar het leven in zijn meest kwetsbare vorm wordt omarmd, waar vaak júist ten volle geleefd wordt en waar de laatste hoofdstukken van het leven vaak met overweldigende zorg, warmte en menselijkheid worden geschreven. Het contrast tussen deze wereld en de angsten van de buurtbewoners is onvoorstelbaar groot.
Wat vertelt het ons, dat deze mensen sterven zo ver mogelijk uit hun zicht willen houden? Is het echt een nachtlampje dat stoort, of is het de gedachte dat achter dat licht een mens ligt die afscheid neemt? Misschien confronteert het hen met hun eigen eindigheid. Ik durf te stellen dat zij, juist door dit te ontwijken, een fundament van het leven missen.
Ik heb de afgelopen twintig jaar honderden mensen begeleid in hun laatste levensfase. Het is van een grote orde om door patiënt en zijn familie te worden toegelaten in deze momenten van grote intimiteit en kwetsbaarheid. Elke keer ben ik weer geraakt door de diepgang, de liefde, de verbinding die op zulke momenten kan ontstaan.
Ik ben er heilig van overtuigd geraakt dat een hospice geen plek van dood is, maar juist een plek van leven. Het leven dat wordt gekoesterd, hoe kort het ook nog mag duren. Het is een plek waar tijd soms helemaal stil kan staan en waar kleine gebaren, zoals een hand vasthouden of een glimlach, van ongekende waarde zijn. Ik heb diep ontzag gekregen voor de mensen die hier werken: vaak vrijwilligers, soms professionals.
Naast mensen in de laatste fase van het leven, zag en sprak ik ook hun kinderen en kleinkinderen. Ik vertelde ze soms ook heel eerlijk dat hun geliefde opa of oma dood zou gaan. Heel vaak zag ik bij die kinderen iets wat volwassenen soms ontbeert: een soort erkenning van het onvermijdelijke dat bij ons leven hoort. Ik merkte het gemak waarin kinderen kunnen schakelen.
Los daarvan geloof ik ook in een maatschappij die de dood omarmt, die door het lef naar de dood ons juist leert om echt naar het leven te kijken. Om te begrijpen dat afscheid nemen bij het leven hoort, dat kwetsbaarheid geen zwakte is maar een deel van ons mens-zijn. Wat zouden die kinderen uit die buurten in Bloemendaal gebaat zijn als zij niet beschermd tegen de dood werden, maar juist geleerd om het leven te omarmen, in al zijn facetten.
Verandering is moeilijk, zeker door onbekende nieuwe factoren. Niemand zit te wachten op extra verkeer in de buurt of een verstoring van wat als ‘normaal’ voelt. Maar is het niet juist onze verantwoordelijkheid om ruimte te maken voor elkaar? Ik geloof in die maatschappij.
Het hospice in Bloemendaal kwam er uiteindelijk niet. De weerstand van de buurt was te groot. Er werd gedreigd met jarenlange juridische procedures. Ik ben na deze gebeurtenissen naar Bloemendaal gegaan en mocht zowel in de kerk als in het gemeentehuis vertellen over palliatieve zorg. Ik bemerkte daar de enorme gemeenschapsdrift. Ik voelde in de zaal het belang en de waarde die mensen, de politiek en vele anderen toedichten aan goede palliatieve zorg en ik weet zeker dat we binnenkort in het nieuws mogen vernemen dat er wél een hospice komt.
Niet in een van die rijke straten van het dorp, maar vast wel op een andere mooie plek in die prachtige gemeente. Misschien is dat maar beter ook. Want er is toch niemand die in zo’n bekrompen straat dood gevonden zou willen worden?
Mijn hoop voor het komende jaar is dat we anders leren kijken naar de dood; niet als iets wat we moeten verbergen – zeker niet voor onze kinderen – maar als iets dat ons veel dichter bij het leven brengt. Dat we nog beter leren om onze angst te vervangen door compassie. En dat we, wanneer een hospice in de buurt wordt voorgesteld, niet denken aan nachtlampjes of rouwauto’s, maar aan alles wat een plek als deze mogelijk maakt: liefde, zorg en diepe menselijkheid.
Leve het hospice en leve de mensen die ons helpen in de laatste fase van het leven!
Bron: www.linda.nl/column