Deel 92: ’Duncan kan zijn angst altijd goed wegdrukken, maar hier is er geen ontkomen aan’.
Auteur: MARITH IEDEMA - telegraaf.nl/vrouw
Column.
Duncan kijkt met de minuut bezorgder. We zitten in de wachtkamer van de polikliniek oncologie van het VUmc. Vandaag krijg ik de uitslag van MRI-scan nummer twee en onze afspraak loopt uit. De minuten voor een spannende uitslag duren gevoelsmatig uren, dágen. Het is een ware marteling. Ik ben op van de zenuwen.
„Ja vást,” stel ik hem gerust.
Onzin. Slecht nieuws geven artsen liever face to face is mijn ervaring.
Ik sta op en loop heen en weer, mijn vuisten gebald. Tik, tak.
„Het is maar een controle, ik voel geen knobbels, ik heb nergens last van,” herhaal ik voor mezelf.
Ik denk dat ik dokter K. zie aankomen. Kijkt ze bezorgd? Mijn hartslag schiet omhoog. Maar ze is het niet. Het is een van haar collega’s.
„Ik háát deze plek,” moppert Duncan.
Ik ga weer naast hem zitten.
„Ja man, ik ook.”
Een potje janken:
Ik denk aan ons allereerste slechtnieuwsgesprek, op deze verdieping, in het kamertje links achterin. Duncan mocht eigenlijk niet mee naar binnen. Het was coronatijd. Toen de arts hem wenkte en zei: ‘kom toch maar mee meneer’ wisten we meteen dat het foute boel was.
„Ik ben bang,” zegt Duncan ineens.
Ik slik de brok in mijn keel weg, sla mijn armen om hem heen en kus zijn voorhoofd. Duncan kan zijn angst altijd goed wegdrukken, maar op deze plek is er geen ontkomen aan.
„Kut voor je…”
Dat meen ik. Maar ik ben ook blij dat hij zich kwetsbaar opstelt. Want sámen bang zijn is minder erg dan in je eentje moeten dealen met doodsangst.
Er komt een jongen van een jaar of twintig binnen, vergezeld door zijn moeder. Hij is asgrauw en draagt hetzelfde mutsje dat ik van het ziekenhuis kreeg, gebreid door vrijwilligers.
Zo zat ik er ook bij nog niet zo lang geleden.
„Hi Marith en Duncan, kom verder.”
Dokter K. wenkt ons en draait zich snel om.
Zo snel dat we haar gezichtsuitdrukking niet zien.
Een kwartier later valt de deur van dokter K.’s kamer met een klap achter ons dicht.
„Yesssss! Alles oké!” zeg ik uitgelaten.
Duncan tilt me op, hij draait me in het rond.
Mensen in de wachtkamer staren ons aan.
En dan beginnen we allebei op hetzelfde moment te huilen – een unicum. Duncan pinkt weleens een klein traantje weg. Maar een potje janken, daar doet hij niet aan.
Nu wel. Zijn grote schouders schokken. Het zijn tranen van vermoeidheid, van opluchting, van vreugde.
„Het komt goed,” snik ik. En voor het eerst sinds mijn diagnose geloof ik ook écht dat het goed kan aflopen. Deze scan is een mijlpaal. Ik hoef pas weer over een half jaar naar het ziekenhuis. Zes hele maanden zonder spanning, halle fucking luja!
Duncan kust me onstuimig en hand in hand lopen we naar de lift.
„Ik neem de rest van de dag vrij. Dit gaan we vieren!” roept hij.
Opnieuw tilt hij me op – hij knijpt me bijna fijn.
Ik mag door naar de volgende ronde!