Deel 91: ’Mijn borsten waren mijn trots, nu associeer ik ze met een levensbedreigende ziekte’.
Auteur: MARITH IEDEMA - telegraaf.nl/vrouw
Column.
Ik kijk de podcasthost aan.
Ja duh.
Ik denk na over een geschikt antwoord en knijp mijn ogen dicht. Het studiolicht is zo fel dat ik sterretjes zie. Ik moet alles op alles zetten om bij de les te blijven.
„Absoluut,” zeg ik dan. „Vroeger was ik trots op mijn borsten; mijn paradepaardjes. Na de geboorte van Noah waren ze voor borstvoeding, stonden ze in het teken van het moederschap. En nu associeer ik ze altijd met een levensbedreigende ziekte. Het wordt wel anders, maar niet beter, zeg maar.”
Dan stuur ik aan op een ander onderwerp. Ik wíl vandaag niet over kanker praten. Ik zit te hoog in mijn emoties. Na uren woelen en piekeren nam ik om drie uur vannacht een slaappil. Ik werd wakker alsof ik een festivalweekend achter de rug had.
Aan het einde van de lange opnamedag, de zoveelste zware werkdag deze week, stap ik in de auto en laat ik me uitgeput op de bijrijderstoel zakken. B. heeft aangeboden me thuis te brengen, zodat ik niet ook nog met de trein hoef. Als ik zit, check ik voor de honderdste keer of de uitslag van mijn MRI-scan al in de Mijndossier-app staat. Mijn handen trillen.
„En?” vraagt B.
„Nog niks.”
We nemen de afslag Oud-Zuid.
Speeksel loopt mijn mond in.
„Ik moet kotsen!” roep ik in paniek.
Gelukkig springt het stoplicht bij de Amstelveenseweg op rood. Ik ren de auto uit en leeg de inhoud van mijn maag in de berm, terwijl auto’s ongeduldig toeteren.
„Katertje meid?” schreeuwt een man uit zijn raam. Hij lacht bulderend.
Ik steek mijn middelvinger op.
Doorbuffelen:
Tien minuten later ben ik thuis.
Het ruikt er naar parfum en ik ga bijna weer over mijn nek.
„Hi schat!” roept Duncan vanuit de badkamer.
Dan herinner ik het me: Date Night. Fuck nee. Mijn ouders zijn weer terug. Noah slaapt vanavond bij hen. Duncan loopt naar me toe, hij geeft me een kus. Hij heeft zich mooi aangekleed. Er staat een glas wijn op het aanrecht.
Ik blijf stokstijf in het midden van de woonkamer staan.
Hard werken, niet zeuren – dat werd me met de paplepel ingegoten. Tijdens mijn hele behandeltraject buffelde ik door, hoe ziek ik ook was. En ook nu ploeter ik verder, terwijl mijn lichaam schreeuwt om rust.
Dat is niet bewonderingswaardig. Het is dom. Ambitie is mooi. Maar er is zoveel belangrijker dan werk. Als kanker me iets heeft geleerd, is het dát. Toch lukt het me niet om nee te zeggen tegen opdrachten. Ik wil niet zwak zijn. En ik wil mijn bijdrage leveren aan ons inkomen. Dus loop ik mezelf voorbij.
„Eh… Dunc,” begin ik aarzelend.
Hij kijkt me aan en ziet meteen hoe laat het is.
Teleurstelling trekt als een schaduw over zijn gezicht. Ik schiet weer te kort, dat haat ik.
„Jij zei gister: hoe moe ik ook ben, we gaan uit eten.”
Ik knik. Het is waar. Het is nodig dat we samen leuke dingen doen om elkaar niet kwijt te raken. Maar ik kan het niet.
Of wel? Ik kijk naar het glas wijn. Zal alcohol helpen?
Duncan ziet me aarzelen.
„Niet over je grens gaan, straks beland je nog in een burn-out. Dan zijn we nog verder van huis…” zegt hij gelaten.
„Ben jij niet gesloopt?”
Ook Duncan gaat maar door, hij plant zijn dagen overvol, bang voor een moment rust. Bang voor zijn eigen gedachten.
Hij haalt zijn schouders op.
„Jawel. Maar de onrust die ik voel overstemt de vermoeidheid.”
Ik plof neer op de bank, trek Duncan tegen me aan.
„Nog heel even afzien, dan krijgen we goed nieuws,” zeg ik gedecideerd.
En daarna zal ik mijn leven anders inrichten.
Bron: www.telegraaf.nl