Deel: 74 ’Ik ben een slap aftreksel van de vrouw waar Duncan verliefd op werd’.
Auteur: MARITH IEDEMA - telegraaf.nl/vrouw
Columns & opinie.
Niet veel later zitten we bij Girafe Paris, met uitzicht op de Eifeltoren. Ik drink gulzig van mijn witte wijn en even lijkt alles als vanouds. Even lijkt de kanker ver weg.
„Je haar is mooi,” zegt Duncan – en ik zie dat hij het meent.
Onze knappe ober flirt met me, hij volgt me met zijn ogen als ik naar het toilet loop.
„Ik ben niet de enige die je sexy vindt,” constateert Duncan tevreden als ik terug ben. Hij knijpt in mijn been, en levenslust stroomt door mijn aderen. We zoenen gepassioneerd. Ik heb gevoelens die ik máánden niet heb gehad.
Een heerlijke maaltijd, een halve fles wijn en een Espresso Martini later, staan we weer buiten. Het euforische gevoel van net ebt weg, maakt plaats voor een intense vermoeidheid. Ik loop leeg. Van het ene op het andere moment kan ik geen boe of bah meer zeggen. Ik heb het koud, ondanks de warmte en ik grijp naar mijn borst. Ik kreun; hoe vermoeider ik ben, hoe erger de pijn in het bestraalde gebied.
Duncan heeft wilde plannen. Hij praat over een rooftopbar, een club, een afterparty.
Ik laat me meevoeren naar een cocktailbar, nog één drankje, misschien kom ik er weer in. Maar het tegenovergestelde is waar. Ik schuif mijn cocktail Duncans kant op. Hij slaat hem achterover.
„Ik wil gaan,” zeg ik.
We staan weer op straat.
Duncan wil ‘alleen nog heel even langs die ene tent’.
Ik schud met mijn hoofd.
„Toe, please Maartje.”
Duncan kijkt me grijnzend aan, hij tilt me op, draait met me in het rond.
Ik denk aan vroeger. Aan ál die nachten. Samen op pad, de beest uithangen, álles doen wat god verboden heeft. Ontelbare keren zagen we samen de zon opkomen.
Maar dat was toen. Hoe leg ik Duncan, mijn stuiterbal, uit dat alleen het etentje me al volledig heeft uitgeput?
„Sorry, schat… Ik kan niet meer.”
De teleurstelling in zijn ogen raakt me. Ik gun Duncan een dolle avond. Maar het zit er met de beste wil van de wereld niet in.
We lopen samen naar de taxi. Het is elf uur – een zwoele zomeravond. Ik voel Duncans weerstand. Hij knapt uit elkaar van verlangen. Hij wil dóór. Hij wil de schade inhalen, hij wil zich weer jong en wild voelen, ook al is het maar voor een nacht.
„Bel J. anders, zij is in Parijs,” opper ik.
„Nee. Samen uit, samen thuis. Ik snak juist naar een nacht sámen op pad… Zoals vroeger.”
Smekende blik.
„Wat vroeger kon, dat kán ik niet meer,” zeg ik geïrriteerd.
Ja, ik zou hem graag geven waar hij naar verlangt, maar ik vind ook dat we dankbaar moeten zijn voor wat we hébben.
„Vandaag was toch geweldig?! Misschien wordt het wel nóóit meer zoals eerst. Daar moeten we mee leren leven, ík – maar jij ook!”
Ik kijk hem onderzoekend aan. Kan hij dat wel? Ik denk aan de statistieken: kankerpatiënten hebben opvallend vaak relatieproblemen. Niet gek. Want de ziekte brengt grote veranderingen met zich mee. Ik ben een slap aftreksel van de vrouw op wie Duncan verliefd werd. Ik kan weinig aan, ik ben véél minder zorgeloos, minder zelfverzekerd, en mijn zin in seks is ver te zoeken.
We zitten zwijgend naast elkaar, terwijl onze taxi langs afgeladen volle terrassen rijdt.
Dan herpakt Duncan zich. Hij kijkt schuldbewust, schuift naar me toe, slaat zijn arm om me heen, trekt me dicht tegen hem aan.
„Morgen is er weer een dag,” zegt hij.
Bron: www.telegraaf.nl