Deel 7: ’Een begrafenis een dag na m’n diagnose, dat verzin je toch niet?’.
Columns & Opinie
Ik bel mijn moeder. Normaliter waren we gekielhaald. Te laat komen op een begrafenis door een krappe planning en een achterlijke fout - typisch iets voor mijn broertje en mij – bérg je maar. Maar nu zegt ze: „Rustig aan schat.” Zij zal regelen dat de dienst iets later begint.
Ik hang op en zeg: „Nou, een levensbedreigende ziekte heeft zo zijn voordelen.”
De uitvaart:
Voor ik de kerk inloop haal ik diep adem. Mijn gigantische familie heeft duidelijke instructies gekregen: sterkte wensen mag, maar niet huilen, geen vragen, geen hele verhalen. Ik heb amper de tijd gehad om de diagnose tot me door te laten dringen en heftige confrontaties kan ik nog niet aan.
Oké, daar gaan we dan. Mijn tante – een grote schat - ziet me als eerste. Ze strekt haar armen naar me uit. Haar ogen vullen zich met tranen. „Oh Marith toch. Ik ga jou eens héél lang en stevig knuffelen.” En zo verliezen de instructies het van het medeleven.
Na een ongemakkelijke hordeloop haast ik me de zaal in, mijn blik op de grond gericht. Ik plof op een houten stoel in de sobere Protestantse kerk waar mijn pake zoveel uren van zijn leven doorbracht. Mijn broertje en moeder gaan aan weerskanten van me zitten. Een begrafenis, één dag nadat je keihard bent geconfronteerd met de eindigheid van je eigen bestaan, dat verzin je toch niet? Ik wrijf in mijn ogen. Als ik vannacht twee uur heb geslapen is het veel. Ik voel me katerig en labiel.
Vertrouw op god:
Mijn neefje maakt muziek. Hij is witblond, net als Noah. Ben ik er straks nog, als Noah zo oud is? Kappen met die gedachten! Vandaag draait om pake. De dominee is een invaller. Onbekend met de familie. Het is een groezelige, griezelige man. Hij heeft geen eigen gemeente en geniet zichtbaar van zijn showtime. Hij schetst mijn grootvader als een ’goed man’, want hij bad voor elke maaltijd. En hij was bereid zijn lot in handen van De Heer te leggen. Zo vind je ze niet veel meer.
„Bij tegenslag denken mensen: waarom overkomt mij dit?” Hij kijkt bestraffend de zaal in. Uhm, ja – inderdáád. „Maar: stel geen vragen. Vertrouw op God!” Hij spreidt zijn armen in een groots gebaar en sluit zijn ogen. „OVERGAVE!” buldert hij. Een bejaarde dame die op rij één zit te dommelen schrikt zich het apelazarus. Mijn broertje en ik kijken elkaar veelbetekenend aan. What the fuck.
Er volgt een intens verhaal over de ’doorgang naar het eeuwige’ en over de verschrikkingen die De Allerhoogste voor je in petto heeft als je niet naar zijn regels en richtlijnen hebt geleefd. De dominee krijgt een haast wellustige blik. Het laat hem niet onberoerd.
„Die man heeft kinderen in zijn kelder”, fluister ik mijn moeder in haar oor, en ze proest het bijna uit. De rest van de preek proberen we met wisselend succes de slappe lach te bedwingen. Bij het volgende muziekstuk vergaat het lachen me weer. Veel van de kerkgangers hier kijken uit naar een hiernamaals. Misschien is dat toch benijdenswaardig. Ik geloof alleen in een oneindig, angstaanjagend níks.
Ik schud met mijn hoofd in een poging de tranen, de gedachten aan de dood, te verdrijven. Het lukt niet. Tijd voor grof geschut. Ik stel me voor hoe ik een trio heb, met twee mannen hier op het podium. En nee, níet in aanwezigheid van die dominee. Ik concentreer me met alle macht op de fantasie.
Dat helpt.
Bron: www.telegraaf.nl/vrouw