Deel 69: ’Hij tilde me de trap op, duwde mijn rolstoel en moet je ons nu zien’

31-05-2023 18:16

 

 

Auteur: MARITH IEDEMA - telegraaf.nl/vrouw

 

 

Columns & opinie.

 
 
 
Journalist en auteur Marith Iedema schrijft over liefde, seks en relaties. Het leven lacht haar toe, tot ze te horen krijgt dat ze borstkanker heeft. Voor VROUW doet ze verslag van wat ze meemaakt. Marith woont samen met geliefde Duncan en zoontje Noah (3) in Amsterdam.
 
 
 
 
 
 
’Ik sluit mijn ogen, denk terug aan de periode dat ik doodziek was, niks kon.’
 
 
 
 
 
 
 

Het is woensdag. De dag waarop we alle drie thuis zijn. Onze gezinsdag.

 

Bam, bam, bam, klinkt het van boven. Onze aannemer stond vanmorgen onverwacht met zijn jongens voor de deur, terwijl hij ons de afgelopen dagen voor de zoveelste keer had laten zitten. Hij komt en gaat wanneer het hem belieft, we worden er knettergek van. Het is helaas geen optie om met hem te kappen; we hebben geen alternatief.

 

 
Duncan loopt door de woonkamer als een gekooide panter. Hij stopt zijn vuist in zijn mond, bijt hard op zijn knokkels.
 
 
 
Hij is wóédend. Logisch. Maar woede lost in dit geval weinig op.
 

,,Rustig Dunc. Ze zijn er nu toch... Nog even en deze nachtmerrie is voorbij…”

 

Hij kijkt me aan met de blik van een seriemoordenaar
 

,,Dat hij het gore lef heeft om te zeggen dat hij zich niet tegenover mij hoeft te verantwoorden. Dat ik zijn baas niet ben...”

 

,,Ja, bijdehand,” erken ik.
 

Duncan briest als een paard.

 

 

Stel je niet aan:

 

Op onze bovenverdieping klinkt gezaag, gedril, gebonk.
 

Noah zet de sirene van zijn ambulance aan. Hij ramt de auto tegen een kastje. Ik druk mijn handen tegen mijn oren.

 

,,Ik had de batterijen gister uit dat ding gehaald,” snauw ik.
 

Ik was altijd al gevoelig voor lawaai. Maar sinds ik ziek ben, komen geluiden tien keer harder en scherper binnen. Het voelt alsof iemand in mijn schedel boort.

 

Duncan rolt met zijn ogen.

 

,,Stel je niet aan. Kinderen maken geluid, Marith.”

 

Duncan is het zat om rekening met mij te houden. Hij haalt diep adem en begint op te sommen wat er vandaag allemaal moet gebeuren en wat hij van mij verwacht. Véél.

 

 

Overlevingsmechanisme:


Het gaat slecht tussen ons. Duncan wordt hard van stress. Bot. Afstandelijk. Koel. Alles wat hij normaal juist niet is. Het is een overlevingsmechanisme dat hij overhield aan zijn jeugd. Hij is in staat dóór te gaan, wat hij ook op zijn bord krijgt. Als het hem teveel wordt, schakelt hij zijn gevoel uit. Voor hem werkt het. Maar voor mij niet.

 

Ik sluit mijn ogen, denk terug aan de periode dat ik doodziek was, niks kon. Duncan week geen moment van mijn zijde, hij gaf me water met een rietje, hij tilde me naar boven als ik de trap zelf niet opkwam, hij duwde mijn rolstoel, ging mee naar elke ziekenhuisafspraak, hij legde mijn medicatie ’s morgens voor me klaar, hij zorgde dat ik eten binnenkreeg, hij hield mijn hand vast tijdens nachtelijke angstaanvallen en hij ruimde mijn kots op. En het allerwaardevolste: hij maakte me aan het lachen, hij zorgde voor lichtheid in donkere dagen.

 

En moet je ons nu zien. Duncan kan zich moeilijk inleven in wat met het blote oog onzichtbaar is. Hij heeft het kankerhoofdstuk afgesloten. We begrijpen elkaar niet langer. Weg is ons vermogen te relativeren met humor. Ergernissen en ruzies beheersen onze dagen.

 

 

Killing voor je liefdesleven:


Een lotgenoot schreef me laatst dat zij met haar partner blijft hangen in de verhouding van ‘patiënt-mantelzorger’. Killing voor je liefdesleven, maar ik kon alleen maar denken: doe mij dat ook. Niet voor altijd. Maar voor even nog, voor een maand of zes.

 

Ik sta op, pak mijn tas in.

 

,,Waar ga je heen?” vraagt Duncan verbaasd.

 

Ik haal mijn schouders op. ,,Naar mijn ouders ofzo.”

 

Wég bij jou, denk ik.

 

,,Wát? Je laat me toch niet alleen met Noah en deze verbouwingsshit?”

 

Paniek in zijn ogen. Zijn jeugdtrauma steekt de kop op: mensen die vertrekken zodra het even tegenzit. Ik ontdooi enigszins. ,,Het is maar voor even…” zeg ik.

 

 

Hulpeloosheid:


Ik gooi mijn handen in de lucht, een gebaar van hulpeloosheid. ,,Het gaat gewoon niet. Onder deze omstandigheden kan ik onmogelijk beter worden.”

 

Tranen schieten in mijn ogen.

 

,,Het spijt me.”

 

,,Wát spijt je?” vraag ik.

 

,,Dat ik niet aan jou denk. Maar alles heeft al zó lang om jou gedraaid. Ik heb er geen ruimte meer voor, geloof ik,” geeft hij toe.

 

Hij pakt mijn handen. We kijken elkaar gepijnigd aan. Het is kut, maar ik snap hem. De balans is zoek. Ik vraag veel en heb weinig te bieden, helaas.

 

 

Therapie:


,,We moeten in therapie,” zeg ik, niet voor het eerst.

 

Duncan knikt langzaam. ,,Je hebt gelijk.”

 

Dan pakt hij zijn telefoon, begint te typen.

 

,,Ik heb een massage voor je geboekt.”

 

Het is de time-out waarnaar ik snák. ,,Lief van je.”

 

Vanavond - als het stil is - praten we verder.

 

 

 

Bron: www.telegraaf.nl