Deel 68: ’Ik ben de wachtruimtes zat, de onzekerheid, de angst’.
Auteur: MARITH IEDEMA - telegraaf.nl/vrouw
Columns & opinie.
Foto: EIGEN BEELD.
Tijdens een boswandeling krijg ik weeën. En niet die krampjes waarmee een bevalling begint, maar het soort waarvan je misselijk wordt, het soort dat je de adem beneemt. Ik laat me in het natte gras vallen en slaak dierlijke kreten.
„Wat gebeurt er Marith?!” schreeuwt Duncan. Hij springt op en neer, compléét in paniek.
„Ik bel een ambulance!” roept hij als ik niet antwoord.
Ik schud met mijn hoofd. „Neee!” weet ik uit te brengen.
Geen idee wát er gebeurt, maar een ambulance lijkt me overdreven.
Eindeloze minuten verstrijken. En dan neemt de pijn langzaam af. Ik ga voorzichtig overeind zitten en kijk in Duncans bange ogen. We denken allebei bij elk pijntje direct aan het worstcasescenario.
„We gaan langs de eerste hulp,” zegt hij stellig. Hij trekt me omhoog en ondersteunt me tijdens het lopen.
„Het gaat wel weer,” werp ik tegen.
Als ik thuis ben volgt een nieuwe aanval, en nog één, en nog één. Maar pas als het bloed de volgende ochtend langs mijn benen sijpelt, kom ik in actie. De pijn die ik heb valt niet meer onder de noemer menstruatiepijn. En ik hóór niet te menstrueren, ik gebruik medicatie om dat te voorkomen.
„Kan ik toch ongesteld zijn geworden, ondanks de hormoontherapie?” val ik met de deur in huis als ik mijn oncoloog aan de lijn heb. Ze geeft het antwoord dat ik niet wil horen: „Nee. Dat heb ik nog nóóit gehoord.” O mijn god, wat is dit nou weer voor slecht nieuws?
De Tekst gaat verder onder de Foto.
Foto: EIGEN BEELD.
Tennisbal:
Een dag later ben ik met mijn moeder in de gynaecologie-wachtkamer van Amsterdam UMC. Ik ijsbeer heen en weer. Ik heb het niet meer. Ik wil dat het ophoudt. Ik ben de wachtruimtes zat, de afspraken met artsen, de spanning, de onzekerheid, de angst.
„Dit voelt niet goed mama…”
Niet dat mijn gevoel wat zegt. Mijn antenne werkt niet meer.
„Rustig schat. Laten we proberen niet in paniek te raken. We horen zo meer.”
Even later zit ik in de gynaecologische stoel - mijn benen wijd. Op het scherm naast me worden mijn inwendige voortplantingsorganen zichtbaar.
De gynaecoloog wijst naar een witte bal.
„Er zit een cyste ter grootte van een tennisbal op je eierstok. Daarom ga je door de grond van de pijn.”
„Weet je zeker dat het geen tumor is?” vraag ik.
De gynaecoloog legt een hand op mijn schouder.
„Ja, heel zeker. Maar dat verklaart nog niet waarom je menstrueert, ondanks de hormoontherapie. Dat zou niet mogen…” Ze fronst.
„Ik overleg even met mijn collega’s.”
Even later is de gynaecoloog terug – ze pijnigt haar hersenen.
„Vreemd, erg vreemd,” mompelt ze.
„Je slikt de Tamoxifen hè?”
Ik knik.
„En je spuit maandelijks de Lucrin.”
„Eh wat? Néé,” zeg ik.
„Dat deed ik wel tijdens de chemotherapie. Maar niet meer sinds ik klaar ben…”
„Aaaah. Oké, nou dat verklaart een hoop. Dat had je wel moeten doen.”
„Dat heeft niemand me verteld…of eh, voorgeschreven,” stotter ik.
En dan ontploft het in mijn hoofd.
„Dus al die weken was ik niet écht in de overgang?”
Ik denk aan alle kwaaltjes, aan de hartkloppingen, de opvliegers.
De gynaecoloog knikt langzaam. „Nou, niet honderd procent, inderdaad. Maar gelukkig komen we er op tijd achter.”
Tja. Wat is op tijd? Ik ben blij dat er een verklaring is. Maar al die weken maakte ik gewoon hormonen aan. Brandstof voor mijn tumor.
Dat is een gedachte die ik maar liever díep wegduw.
Bron: www.telegraaf.nl