Deel 56: ’Eíndelijk: ik krijg mijn laatste portie gif’.

21-02-2023 18:25

 

 

Auteur: MARITH IEDEMA - telegraaf.nl/vrouw

 

 

Columns & Opinie.

 
 
 
Journalist en auteur Marith Iedema schrijft over liefde, seks en relaties. Het leven lacht haar toe, tot ze te horen krijgt dat ze borstkanker heeft. Voor VROUW doet ze verslag van wat ze meemaakt. Marith woont samen met geliefde Duncan en zoontje Noah (2) in Amsterdam.
 
 
 
 
 EIGEN BEELD.









Halle– fucking – lujah: mijn bloedwaarden zijn redelijk. Dus vandaag gaat het dan eíndelijk gebeuren: ik krijg mijn laatste portie gif.

Duncan en ik zitten samen in de wachtkamer van de dagbehandeling van het VUmc. De ruimte voelt vertrouwder dan me lief is.

 

„Ik hoop zó dat je mee naar binnen mag”, zeg ik opnieuw.

 

„Ik hoop het ook lieverd”, zegt Duncan. Hij pakt mijn hand en knijpt erin.

 

Eigenlijk mag een geliefde alleen mee bij de eerste keer chemotherapie. Maar ik hoop vurig dat er vandaag een uitzondering gemaakt wordt. Duncan hoort erbij te zijn als ik dit hoofdstuk afsluit – dat móét.

 

Als mijn naam door de ruimte schalt spring ik op. Ik klamp me aan de verpleegkundige vast, kijk haar smekend aan, begin aan mijn betoog.

 

„Nou, vooruit meissie, kom maar mee jullie”, zegt ze hartelijk.

 

Ze kijkt me vriendelijk aan en roept dan met plat Amsterdams accent: „Ach nee! Lieverdje toch, daar hoef je toch niet om te huílen?!”

 

Maar blijkbaar moet ik dat wel.

 

 

Huilen:


„Doe eens normaal joh”, grinnikt Duncan ongemakkelijk. Hij slaat een arm om me heen en trekt me mee.

 

„Sorry”, snik ik gegeneerd.

 

Overal draaien kale koppies mijn kant op – ik zie mijn medepatiënten door een waas van tranen. Beschaamd richt ik mijn blik op de grond.

 

Ik denk aan de eerste keer dat ik deze ruimte betrad, met Duncan aan mijn zijde – net als nu. We waren doodsbang voor wat komen ging, al deden we nog zo ons best om positief te blijven.

 

„Misschien valt het mee”, ik hoor het me nog zeggen.

 

Het viel niet mee. Ik belandde vaak in het ziekenhuis met lage bloedwaarden en hoge koorts. Een deel van mijn nagels raakte los en het was vreselijk om mijn haar, mijn wimpers en mijn wenkbrauwen te verliezen. Maar bovenal voelde ik me vaak alleen op de wereld. Want ondanks alle lieve mensen om me heen moest ík dealen met de angst, het verlies, de pijn en alle nare bijwerkingen.

 

 

Drie uur later:


Versuft door de medicatie ga ik rechtop in het ziekenhuisbed zitten. Als ik Duncan aankijk schieten de tranen me opnieuw in de ogen. Dan lach en huil ik tegelijk. Duncan doet niet aan tranen. Maar ik zie dat hij geëmotioneerd is. Hij ondersteunt me en samen schuifelen we naar de uitgang.

 

Voor het allerlaatst bedank ik de lieve verpleegkundigen. Voor het allerlaatst knik ik mijn lotgenoten in bed toe. Ik kan het bijna niet geloven. Maar het is echt zo: mijn behandeling zit erop.

 

Ik hang als een zak aardappelen in Duncans armen als we op de lift wachten.

 

„You did it. Ik ben trots op je…” fluistert Duncan in mijn oor. En hij kust mijn slaap.

 

 

Trots:


Bullshit, wil ik zeggen. Ik heb niks gedaan om trots op te zijn. Ik heb vertrouwd op de medische wetenschap, ik heb de adviezen opgevolgd en de voorgestelde stappen ondergaan. Dat is alles wat je kan doen.

 

Ik vind het lastig als kanker een strijd wordt genoemd. Dat suggereert dat je invloed hebt op het verloop. Dat je kan winnen als je hard genoeg vecht. Terwijl de uitkomst van een kankerbehandeling wordt bepaald door pech of geluk.

 

Maar dat alles hou ik voor me. Want ik heb het volgehouden. En misschien mag ik daar best trots op zijn. Deze zestien chemokuren voelen in ieder geval als de prestatie van mijn leven. Hoe zwaar het ook was, ik heb de handdoek niet in de ring gegooid. En hopelijk heb ik het geluk dat ik daar de vruchten van pluk, voor de rest van mijn lange leven.

 

 

 

Bron: www.telegraaf.nl