Deel 45: ’Wát? Ik ben in vier weken veertien kilo aangekomen’.

02-12-2022 19:57

 

 

Auteur: MARITH IEDEMA - telegraaf.nl/vrouw

 

 

 Columns & opinie.

 
 
 
Journalist en auteur Marith Iedema schrijft over liefde, seks en relaties. Het leven lacht haar toe, tot ze te horen krijgt dat ze borstkanker heeft. Voor VROUW doet ze verslag van wat ze meemaakt. Marith woont samen met geliefde Duncan en zoontje Noah (2) in Amsterdam.

 

 

 

Foto:  EIGEN BEELD.

 

 

 

 

Ik heb honger - honger als een paard. Non-stop. Het begint al in het ziekenhuis. Bij mijn wekelijkse chemotherapie krijg ik ook een middel ingespoten tegen de misselijkheid, met als bijwerking een instant vreetkick die dagenlang aanhoudt. 

 

Ik ben holle bolle Gijs.

 

Op de chemo-afdeling loopt een vriendelijke dame rond met een snackkarretje. De geur van voedsel, of zelfs de gedachte aan eten, deed mijn maag tijdens de eerste kuren omdraaien. Ik wilde dat ze vér uit mijn buurt bleef.

 

Hoe anders is dat nu. Ik spits mijn oren. Zijn dat rollende wielen? Mijn fantasie slaat op hol. Wat heeft ze vandaag in de aanbieding? Bij de gedachte aan stroopwafels, tosti’s en kleffe worstenbroodjes loopt het water me in de mond. Nog even wachten. Ze is nu dichtbij.

 

„Kijk eens meissie, ik geef je gewoon meteen drie saucijzenbroodjes,” zei ze vorige week.

 

Ik knikte gretig, maar schuldbewust. De snackmevrouw vindt mijn eetlust prachtig. Ik niet. Het wordt gênant: ik ben de controle vólledig kwijt.

 

„Je zal het wel nodig hebben,” zegt mijn omgeving.

 

En ja – goed voedsel binnenkrijgen is belangrijk om mijn weerstand weer een beetje op te krikken: eiwitten, peulvruchten, volkoren granen. Maar dáár moet ik niet aan denken. Ik snak naar appeltaart, naar patat, pizza. En naar saucijzenbroodjes dus.

 

 

Eetprobleem:


„Hier, neem jij maar,” zegt Duncan liefdevol.

 

En hij geeft me de laatste Magnum uit onze vriezer.

 

Mijn kaken malen, Duncan kijkt toe.

 

Als ik de laatste hap heb doorgeslikt, wil ik direct méér. Het verlangen is zo sterk dat ik er onrustig van word. Ik trek kastdeuren open. We hebben niks meer in huis. Hoe ga ik dit oplossen?

 

Ik open Uber Eats, en leg dan mijn telefoon neer. Nee. Klaar nu.

 

„Dit is niet normaal hoor,” zucht ik.

 

„Ach joh, geef je er lekker aan over.”

 

Duncan kon niet aanzien hoe ik steeds verder vermagerde. Mijn vreetkicks vindt hij prachtig. Maar ik niet. In de jaren dat ik als model werkte, ontwikkelde ik een eetprobleem. Ik hoorde dag in, dag uit: „Als je vijf kilo afvalt ben je mooi.” Ik stond sterk in mijn schoenen. Maar niet sterk genoeg om me de boodschap ‘je bent te dik’ niet aan te trekken.

 

Op het dieptepunt van mijn chemo kon je mijn ribben tellen. Duncan vond me doodeng. En mijn rationele ik lag met hem op één lijn. Graatmager ís niet mooi. Maar ineens was daar weer die stem in mijn achterhoofd. De stem waarvan ik dacht dat ik hem voorgoed het zwijgen had opgelegd. Die stem zei nu: mooi meegenomen, dit gewichtsverlies. Je leven is dan misschien niet te harden, maar je bent tenminste dun.

 

Ik kijk naar mijn joggingbroek, die strak om mijn buik spant. Hoeveel zal ik inmiddels wegen?

 

Met ferme stappen loop ik naar de badkamer. Ik hou me vast aan de wastafel, kijk in de spiegel. Weg zijn mijn ingevallen wangen.

 

Ik kleed me uit en ga op de weegschaal staan.

 

„Wát!” gil ik.

 

Ik sla mijn hand voor mijn mond. Holy shit. De eerste drie maanden van mijn chemokuur viel ik tien kilo af. De afgelopen vier weken kwam ik veertien kilo aan.

 

 Als dit zo doorgaat ben ik straks moddervet.

 

Duncan trekt de badkamerdeur open.

 

„Wat is er?” vraagt hij geschrokken.

 

„Ik ben veertien kilo aangekomen!”

 

Duncan rolt met zijn ogen.

 

„Nee joh. Dat kan helemaal niet,” zegt hij.

 

Ik ga demonstratief op de weegschaal staan. Cijfers liegen niet.

 

Duncan duwt me aan de kant. De schaal geeft zijn normale gewicht aan.

 

„Hm oké. Nou ja, goed toch schat?”

 

„Góéd?!”

 

Ik staar naar mijn spiegelbeeld. Mijn oordeel is bikkelhard: kaal én dik.

 

Even voel ik de sterke aanvechting een vinger in mijn keel te stoppen, net als vroeger.

 

Ik haal diep adem. Ik heb grotere problemen dan mijn gewicht. Grotere problemen dan mijn uiterlijk. In het licht van de dood doet het er niet toe hoe ik eruitzie.

 

 Het zou me geen reet moeten boeien. Toch zet ik bovenaan mijn to-do lijst dat ik mijn oncoloog moet vragen of het mogelijk is me minder van het ‘vreetmedicijn’ te geven.

 

 

 

Bron: www.telegraaf.nl