Deel 42: ’Dit zijn tranen van geluk’.
Auteur: MARITH IEDEMA - telegraaf.nl/vrouw
Columns & Opinie.
Foto: EIGEN BEELD.
Een verpleegkundige legt een extra deken over me heen.
„Vast wel – Taxol is goed te doen, hoor,” zegt ze. „Dikke kans dat je haar zelfs weer wat gaat groeien.”
Ik strijk over mijn kale kop. Haar. Hoe voelt dat ook alweer?
„Als je handen en voeten gaan tintelen, dan meld je dat direct hè?” zegt Dokter K. streng.
Ze neemt me een beetje wantrouwend op.
Ik knik.
Zenuwschade:
De Taxol-kuur mag dan als minder zwaar te boek staan, er is één bijwerking die me bang maakt: zenuwschade. Die uit zich in een tintelend, brandend of koud gevoel in handen en voeten. Dokter K. vertelde me eerder over een patiënt die haar klachten voor zich hield. Ze leeft nog. Maar ze struikelt over haar eigen benen. En zelfstandig een glas optillen zit er niet meer in. Vreselijk natuurlijk.
Toch begrijp ik die vrouw wel. Als ze eerlijk was geweest, had ze moeten stoppen met de kuur. Dat is een angstaanjagende gedachte, want in je hoofd wordt die behandeling een voorwaarde om te overleven. Stoppen is enger dan je gevoel verliezen in vingers en tenen.
Pas als de dood in je nek hijgt, besef je hoeveel je bereid bent op te geven om te léven. Ik struikel liever dan dat ik sterf.
Duncan merkte gister droog op: „Ach, jij bent zo onhandig – niemand die het verschil zal merken schat.” Ik moest erom lachen. Hij heeft een punt. Ik laat meer glazen vallen dan een tweejarige en ik ga vaak – zonder aanleiding – onderuit.
De werktelefoon van Dokter K. rinkelt. Ze neemt op. Haar gezicht betrekt.
„Slecht nieuws?” vraag ik.
Ze knikt, zichtbaar aangeslagen.
„Wat dan?”
„Ik moet een vrouw van jouw leeftijd gaan vertellen dat ze niet lang meer te leven heeft…”
Ik vraag er zelf naar. Maar eigenlijk wil ik dit helemaal niet horen. Ik snak naar positieve verhalen - van vrouwen die nog lang en gelukkig leven na kanker. Die zíjn er. Maar ik krijg vooral dood en verderf voor mijn kiezen. In mijn directe omgeving is kanker met een fatale afloop schering en inslag.
Maar ook via Instagram krijg ik dagelijks wanhopige berichten van lotgenoten. Gisteren nog, van een jonge moeder. Jaren geleden werd ze schoon verklaard. En vorige week kreeg ze te horen dat haar borstkanker alsnog is uitgezaaid.
Haar verhaal is niet míjn verhaal. Toch heb ik na zo’n bericht een tijd lang bar weinig vertrouwen in een goede afloop.
De volgende dag:
Ik kijk op mijn telefoon. Holy shit. Ik heb zestien uur geslapen. Langzaam ga ik rechtop zitten. Als ik de ochtend na mijn vorige kuur te snelle bewegingen maakte, kotste ik direct de hele boel onder. Maar nu gebeurt er niks. De wereld tolt niet. Ik kan scherp zien. In mijn hoofd geen gebonk en gesuis. En – what the fuck – mijn maag knort. Ik heb honger! De laatste keer dat ik zin had in eten is drie maanden geleden. Maar nu schreeuwt mijn lijf om voedsel. Water loopt me in de mond.
Ik laat me uit bed glijden. Snel trek ik een joggingpak aan. In de spiegel zie ik dat mijn gezicht opgezwollen is. Mijn wangen zijn vuurrood. Het is een bijwerking van Dexamethason, het zusje van prednison dat ik voorgeschreven krijg tegen de misselijkheid. Het medicijn functioneert uitstekend en wekt zelfs eetlust op. Dus die bolle kop neem ik op de koop toe.
Ik nestel me op de bank en open een bestelapp. Ik wil patat met véél mayonaise, ik wil een milkshake, ik wil ijs en koekjes. Niet bepaald een gezond ontbijt.
Maar hé, mag ik even?
Als ik de bestelling heb geplaatst dringt het tot me door: het ergste zit er écht op. I made it.
Als ik geluk heb zal ik me nooit meer zó ziek voelen, zó ongelukkig, zó kwetsbaar, labiel en alleen. Dikke tranen rollen over mijn wangen, net als Duncan de kamer binnenloopt.
Hij kijkt me geschrokken aan en kreunt dan. „Oh nee toch lieverd.”
Ik lach en snik tegelijkertijd.
Duncan kijkt me aan met opgetrokken wenkbrauwen.
Ik zie hem denken: nou, dit is het dan, ze is definitief haar verstand verloren.
Dan haal ik diep adem en zeg: „Ik voel me goed. Dit zijn tranen van geluk”.
Bron: www.telegraaf.nl