Deel 41: ’De dokter loopt rood aan, hij weet zich geen raad’.
Auteur: MARITH IEDEMA - telegraaf.nl/vrouw
Columns & opinie.
We zitten samen op de eerste hulp, in het inmiddels vertrouwde kamertje, waar we de afgelopen weken al zoveel uren doorbrachten.
„Mag mijn vriendin álsjeblieft een beetje morfine?” smeekt Duncan.
We zitten samen op de eerste hulp, in het inmiddels vertrouwde kamertje, waar we de afgelopen weken al zoveel uren doorbrachten.
De verpleegkundige kijkt onderzoekend op me neer.
„Ik heb zó óntzettend veel pijn,” kreun ik.
Het is de waarheid. Het suist en bonkt in mijn hoofd. Ik heb hoge koorts en mijn lichaam voelt aan alsof ik in elkaar ben getimmerd door Rico Verhoeven. Jammer genoeg zijn ze in Nederland zeer terughoudend met het verslavende wondermiddel.
„Het spijt me, geen morfine,” zegt ze.
Ik sla mijn handen voor mijn gezicht en barst bijna in een gênante jammerscène uit – die mijn hoofdpijn beslist geen goed zal doen.
Dan zegt ze: „Wacht maar even. Ik zal je een andere sterke pijnstiller geven.”
Oké, now we’re talking. Ik haal opgelucht adem.
Slappe lach:
Een uur later komt er een oncoloog in opleiding binnen - een man van mijn leeftijd. Ik voel me inmiddels loom door de combinatie hoge koorts, slaapgebrek en sterke medicatie. Een hele verbetering met hoe ik me nét voelde. Dit is goed te doen.
De oncoloog vraagt of hij me mag aanraken. Hij straalt één en al ongemak uit. Met houterige bewegingen tilt hij mijn T-shirt omhoog. Hij luistert met een stethoscoop naar mijn hartslag en ademhaling. Als hij mijn rug wil onderzoeken, stel ik voor mijn trui uit te trekken. Wel zo handig. Hij knikt dankbaar.
Knettergek:
Met Duncans hulp trek ik mijn dikke sweater uit. En dan zit ik in een hemdje met daaróver een bh, voor de neus van de dokter.
„Ach lieverd toch, was je weer in de war vanmorgen,” zegt Duncan. En hij strijkt vaderlijk over mijn rug.
Ik proest het uit. Sinds ik bestraald ben kan ik mijn bh niet langer direct op mijn beschadigde huid verdragen. Daarom draag ik mijn bh óver mijn kleding – wat Duncan dondersgoed weet. Deze arts denkt vast dat ik knettergek ben.
Ik blijf erin hangen en lach nu zo hard dat de tranen over mijn wangen rollen. Duncan grinnikt met me mee – eerst zachtjes, maar als hij mij ziet hikken lacht hij steeds harder en harder.
De dokter loopt rood aan. Hij weet zich geen raad.
„Sorry, sorry,” stamel ik. Dan roep ik mezelf tot de orde en trek mijn bh en mijn hemd uit. Met koude, onzekere vingers verkent de dokter mijn lijf, op zoek naar een oorzaak voor mijn slechte bloedwaarden.
Duncan en ik doen ons uiterste best elkaar vooral níet aan te kijken.
Dan is de dokter klaar. Hij drukt op een knop en mijn bed komt in beweging. Maar in plaats van naar beneden, wat gebruikelijk is na afloop van een onderzoek, beweegt mijn bed in de richting van het plafond.
Het duurt even voor de arts dit doorheeft – wat ik opnieuw hilarisch vind.
„O nee, verkeerde kant,” zegt hij zenuwachtig.
Hij drukt op nog een knop. Alleen mijn onderlijf zakt in de richting van de grond.
„Nou eh. Dóéi.” De dokter kijkt me in mijn ogen en zwaait. Blijkbaar vindt hij het niet vreemd dat mijn bed schuin naar beneden staat.
„Uhhm meneer, haar béd?” zegt Duncan. En hij wijst.
Hij voegt daar zacht aan toe: „Gap, what the fuck”.
Dan pas kijkt de dokter werkelijk naar me.
„O nee!” Hij drukt nog wat knoppen in en even later lig ik weer plat.
Net voor ik in slaap dommel, grijp ik Duncans arm stevig vast.
„Zorg dat ik meer van dit middel krijg. En ik wil het mee naar huis.”
Bron: www.telegraaf.nl