Deel 40: ’Nog éven doorbijten, de eindstreep is in zicht’.
Auteur: MARITH IEDEMA - telegraaf.nl/vrouw
Columns & Opinie.
EIGEN BEELD.
Ik hoor het me nog zeggen: „Kom maar op met die chemo! Ik doe álles om te overleven. Alles!” Ik vroeg zelfs of ’t zin had me wat extra toe te dienen. Gewoon, voor de zekerheid. Geen lijdensweg leek mij te zwaar. En in theorie heb ik er nog steeds álles voor over om beter te worden. Ik ben het Noah verschuldigd.
Maar in de praktijk kan ik niet veel meer verdragen.
Licht:
Gelukkig is er licht aan het einde van de tunnel. Als mijn bloedwaarden goed genoeg zijn, krijg ik vandaag mijn allerlaatste portie van het gemene rode spul. Daarna wordt een ander soort cytostatica toegediend, niet meer om de drie weken, maar elke week.
„De tweede kuur is minder zwaar, die doorstaan patiënten over het algemeen goed. Écht Marith,” zegt Dokter K.
Ze zucht. „Maar misschien heb jij weer pech. Ik heb zelden meegemaakt dat een patiënt zo ziek wordt van chemotherapie als jij, zoveel afvalt, zo vaak met hoge koorts in het ziekenhuis belandt...”
„Yes, ik ben een speciaal geval.” Ik glimlach vreugdeloos en stel me in op nog een paar nachtmerriemaanden. Want na een leven lang voorspoed, lijkt mijn geluk op.
„Zijn mijn bloedwaarden al binnen?” vraag ik.
Dokter K. kijkt op het computerscherm. „Ja, ze zijn er!”
Vol spanning wacht ik af.
„Oké, ze zijn nét goed genoeg,” zegt ze.
Yes! Ik pak direct mijn telefoon en app Duncan en mijn ouders. „Halleluja. Ik mag!”
Mijn moeder stuurt me een emoticon met een feestmuts op en een toeter in de mond.
„Je mag weer vergiftigd worden. O, wat zijn we blij!”
Ik denk aan Noah en heb met mijn moeder te doen. Er is maar één ding erger dan zelf kanker hebben, en dat is dat je een kind hebt met kanker.
Pas op, gevaar!
Ik neem afscheid van mijn hartsvriendin I., die in de wachtkamer aan het werk is. Als Duncan op kantoor moet zijn, gaat zij mee naar het ziekenhuis. Dan schuifel ik naar de behandelruimte. Lekker stevig doorlopen is er niet meer bij.
Ja – vertel mij wat.
Verpleegkundige N. legt mijn infuus aan. De binnenkant van mijn arm is bont en blauw van alle keren dat ik ben geprikt.
N. kijkt me medelijdend aan.
Op de deur staan waarschuwingen: pas op, gevaar!
„Het gaat niet goed hè,” stelt hij vast.
„Nee,” geef ik toe.
„Ach meisje toch.” Hij schuift een stoel bij.
„Wil je erover praten?”
Ik schud met mijn hoofd. Ik wil maar één ding: dat de chemo alle kankercellen in mijn bloed doodt en dat ik hier straks nóóit meer terug hoef te komen.
„Nog maar twaalf te gaan, na vandaag,” zeg ik.
Eindstreep:
Ik denk aan een passage uit het boek van Marc de Hond – die is overleden aan blaaskanker. Hoe eet je een olifant? Het antwoord: hapje voor hapje - stukje voor stukje.
Ik denk aan het afgelopen jaar. De zenuwslopende diagnosefase, de doodsangst, het ivf-traject, de eicelpunctie, de borstoperatie, wekenlang elke dag bestraald worden en drie maanden chemotherapie. Het grootste deel van de olifant heb ik inmiddels verslonden. Nog éven doorbijten. De eindstreep is in zicht.