Deel 37: ’Je moet nú naar de spoedeisende hulp komen’.

08-10-2022 18:12

 

 

Auteur: MARITH IEDEMA - telegraaf.nl/vrouw

 

 

Columns & opinie.

 
 
Journalist en auteur Marith Iedema schrijft over liefde, seks en relaties. Het leven lacht haar toe, tot ze te horen krijgt dat ze borstkanker heeft. Voor VROUW doet ze verslag van wat ze meemaakt. Marith woont samen met geliefde Duncan en zoontje Noah (2) in Amsterdam.

 

 

 

EIGEN BEELD.

 

 

 

 

 

Net als ik begin te geloven dat ik de bodem van de put heb bereikt, blijkt dat het dal nog dieper kan. Ik bel dokter K. met de mededeling dat ik hoge koorts heb.

 

Haar antwoord is voorspelbaar. „Nú naar de spoedeisende hulp komen.”

 

Als ik Duncan op zijn werk bel zucht hij diep. „Alwéér.”

 

Ja. Alweer.

 

Duncan heeft het zwaar. Hij heeft óók last van het virus waardoor ik getroffen ben. Mijn arme schat is snotverkouden. 

 

En daarnaast slaapt hij slecht. Omdat ik verschrikkelijk hoest, ligt hij op de bank. Gevolg: hij heeft de laatste dagen weinig ruimte voor mijn misère en érg veel medelijden met zichzelf.

 

Gister zei hij op melodramatische toon: „Pffff… Nu weet ik hoe jij je voelt – zó zwaar dit.”

 

„Oh ja, het is bekend dat de man flu net zo erg is als de bijwerkingen van chemotherapie,” probeerde ik grappig te zijn.

 

Duncan kon er niet om lachen. Als blikken konden doden, had ik het loodje gelegd.

 

Een half uur na mijn telefoontje komt Duncan thuis, in een ravage die zijn weerga niet kent. Overal liggen kledingstukken – want ik heb het steeds warm, en dan weer koud. De grond is bezaaid met medicijndoosjes, lege pillenstrips en papieren zakdoekjes. En er staat vieze vaat op het aanrecht en de koffietafel.

 

Duncans ogen worden groot. Mijn man kan ábsoluut niet tegen troep. Zijn netheid schuurt tegen het dwangmatige aan. Nu hoor ik je denken: doe mijn zo’n vent. En ja, vaak is het ook fijn. Maar nu even niet.

 

„Het spijt me schat,” kreun ik. „Ik kon echt niet opruimen…”

 

„Ga nog even liggen Marith. Dit is niet prettig thuiskomen straks.”

 

Duncan pakt een stoffer en blik en begint de snotpapiertjes op te vegen.

 

„Ik moest meteen naar het ziekenhuis komen zei dokter K.,” breng ik daar zwakjes tegenin.

 

Hij negeert me. Ik heb zin om hem met de stoffer op zijn hoofd te timmeren. Maar daar heb ik de energie niet voor.

 

 

De wind van voren:


Ik strompel alvast naar beneden en leun zwaar tegen onze voordeur, terwijl ik wacht. Na een poosje passeert Duncan me. Hij sjouwt de vuilniszak die net nog voor de deur van de buren stond.

 

Burenliefde – dat is mooi. Maar onder deze omstandigheden? What the fuck.

 

„Méén je dit,” sis ik.

 

Terwijl ik klappertandend neerzink op het stoepje voor ons huis, brengt hij de vuilniszak weg.

 

Een woede-uitbarsting borrelt omhoog.

 

De eigenares van het café naast ons huis zit te roken op haar terras. Maar ondanks haar aanwezigheid geef ik Duncan de wind van voren als hij terugkomt. Ál mijn frustratie vier ik bot. Ik scheld hem de huid vol. Alle dodelijke ziektes, inclusief die waaraan ik lijd, passeren de revue.

 

Duncan kijkt me geschokt aan.

 

„Je hebt wel praatjes voor een zieke hè,” zegt hij.

 

Dat werkt als olie op het vuur. Het liefst was ik hem aangevlogen. Maar Duncan is sterk. En zelfs onder normale omstandigheden maak ik geen schijn van kans.

 

Dus ga ik door met schelden, als een leeuw, met wijd opengesperde ogen. Spuug vliegt door de lucht.

 

Duncan en de buurvrouw gapen me verbijsterd aan. En ik moet toegeven: ook ík verbaas mezelf. Net lukte het me niet eens om een glas water in te schenken. En zie me nu eens gaan!

 

Hoofdschuddend start Duncan zijn scooter.

 

„Hup, we gaan naar het ziekenhuis. Ik zal eens kijken of ik je direct kan afleveren bij de afdeling psychiatrie.”

 

 

Alles went:


Op de SEH blijkt dat mijn koorts is opgelopen tot eenenveertig graden. Even later komt een bezorgde arts melden dat mijn bloedwaarden verontrustend laag zijn.

 

Als de dokter weg is kijken Duncan en ik elkaar voor het eerst weer aan. Het leven is te kort voor ruzie.

 

„Het spijt me,” zeg ik. „Ik weet niet wat me bezielde”.

 

„Het spijt mij ook,” antwoordt Duncan. „Je bent al zo lang ziek dat ik soms vergeet hoe erg het is.”

 

Tja. Ik snap dat wel. Alles went. Ook de ellende van je levenspartner.

 

„Jij hebt het ook moeilijk,” erken ik.

 

Dan voeg ik er grijzend aan toe: „Ik zal zo even informeren of ze jou ook kunnen opnemen, wel zo fijn met die ernstige verkoudheid van je.”

 

En ditmaal lacht Duncan wel.

 

 

 

Bron: www.telegraaf.nl