Deel 35: ’Het is eenzaam hè? Niemand snapt écht waar je doorheen gaat’.

21-09-2022 18:04

 

 

Auteur: MARITH IEDEMA - telegraaf.nl/vrouw

 

 

Columns & opinie

 
 
Journalist en auteur Marith Iedema schrijft over liefde, seks en relaties. Het leven lacht haar toe, tot ze te horen krijgt dat ze borstkanker heeft. Voor VROUW doet ze verslag van wat ze meemaakt. Marith woont samen met geliefde Duncan en zoontje Noah (2) in Amsterdam.
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Ik kleed me langzaam aan. Over twee uur begint ‘dagbehandeling’ nummer drie. Het vooruitzicht ligt als een steen op mijn maag.

„Ik heb de tafel gedekt,” zegt Duncan, die ineens achter me staat.

 

Hij laat zijn blik over mijn ontblote bovenlijf gaan. Vóór de kanker zou er nu een stoute opmerking volgen. Maar de tijd dat mijn lijf opwinding genereerde is voorbij, het baart Duncan nu slechts zorgen. Dat kan ik hem niet kwalijk nemen. Ik ben in korte tijd acht kilo afgevallen. Snel trek ik een trui aan en knoop een hoofddoekje om mijn kale kop.

 

Samen lopen we naar beneden. Op de keukentafel staat een uitgebreid ontbijt. Ik kreun.

 

Mijn hele leven lang let ik erop dat ik niet te veel calorieën binnenkrijg. Nu is het tij gekeerd. Dokter K. – mijn oncoloog – gaf me een duidelijke opdracht: niet meer afvallen. Dat is alleen makkelijker gezegd, dan gedaan.

 

Aan Duncan zal het niet liggen. Hij is veranderd in een feeder. Dat is lief. En het is nódig. Maar het is ook bloedirritant. Ik voel me net een klein kind.

 

„Kom op schat, lekker bunkeren – want na de chemo hou je straks weer niks binnen,” zegt hij.

 

Met lange tanden begin ik aan een immense bak Griekse volle yoghurt met banaan, granola en pindakaas.

 

„Goed zo, ja goed, héél goed.”

 

Bij elke hap moedigt Duncan me aan, alsof ik een atleet ben en hij de trainer.

 

„Dunc, hou je bék – alsjeblieft zeg,” zucht ik na een tijdje.

 

Zijn gezicht betrekt. En ik krijg direct spijt. Ik leg mijn hand op de zijne en neem nog een hap, speciaal voor hem.

 

Ik glimlach.

 

Hij lacht niet terug. „Ik schrok net van je... Ik kan je ribben tellen.”

 

Zelf vermijd ik spiegels als de pest, de laatste tijd. Maar Duncan kan niet om mijn aftakeling heen. Hij wordt er dag in dag uit mee geconfronteerd.

 

Ik sla mijn ogen neer. „Ik doe mijn best hè…”

 

„Dat weet ik,” zegt hij.

 

Hij komt naast me zitten, neemt me in zijn armen.

 

Ik denk aan de week die ik voor de boeg heb.

 

„Ik wil niet,” kreun ik.

 

En dan sta ik op. Want de handdoek in de ring gooien, is geen optie. Hoe slecht ik ook ga, ik vergeet geen seconde dat chemo het medicijn is dat verschil kan maken tussen leven of dood.

 

 

Hart onder de riem:


Het infuus is aangesloten. Het felrode gif stroomt mijn bloedbaan in. Ik huiver. Ik zal deze kleur voor al- en áltijd intens haten.

 

Naast me zit N., een van de vele lieve verpleegkundigen op de dagafdeling van het ziekenhuis.

 

„Hoe gaat het?” vraagt hij.

 

Ik haal mijn schouders op.

 

„Het is eenzaam hè? Niemand snapt écht waar je doorheen gaat.”

 

Ik slik. Het is een schot in de roos. Ik word omringd door lieve mensen – maar uiteindelijk moet ík dealen met de angst, met de pijn, met de bijwerkingen van chemotherapie. En soms voel ik me alleen op de wereld.

 

„Dat is zo,” geef ik toe. „Maar ik voel me wel heel erg verbonden met mijn vriend sinds ik ben begonnen met chemotherapie, gek genoeg. Nu ik doodziek ben realiseert hij zich echt hoe heftig dit traject is. Op dit moment is hij mijn rots in de branding.”

 

N. knikt. „Nou, gelukkig. Ik hoor zo ontzettend vaak van patiënten dat partners zich geen raad weten, gekke sprongen maken - of zelfs vertrekken.”

 

Dat laat ik even op me inwerken. Ja - ik ben trots op ons als stel, op hoe we het doen in crisistijd, met vallen en opstaan. Als we dit samen overleven, overleven we álles.

 

„Waar is hij nu?” vraagt N.

 

„In de wachtkamer,” zeg ik.

 

N. staat op.

 

„Uh… Wat ga je doen?”

 

„Ik ga je vriend even een hart onder de riem steken. Er is altijd zo weinig aandacht voor partners van patiënten, voor hún gevoel.”

 

En daar gaat N.

 

Ik zie voor me hoe Duncan rustig in de wachtruimte zit, hoe hij nipt van zijn koffie, een film kijkt op zijn telefoon. Ik lach hardop. Een gesprek over ‘zijn gevoel’ met een vreemde, dat is wel het láátste waar hij op zit te wachten. Maar ik vind het een mooi initiatief van N.

 

Intermezzo:


Twee uur later strompel ik naar de lift, more dead than alive. Eerder duurde het even, voor de bijwerkingen begonnen. Ditmaal voel ik me instant ziek.

 

„Kom ik til je,” zegt Duncan.

 

Ik protesteer. Maar hij wil er niks van weten. Dus sla ik mijn armen en benen om hem heen, en laat me dragen. Het moet een verdrietig beeld zijn; een jonge man met zijn zieke vrouw in z’n armen, want overal zie ik mensen kijken.

 

Dat is confronterend. En in een poging dit alles wat minder zwaar te maken, vraag ik:

 

„En schat, heb je lekker je hart gelucht net?”

 

„Ja, what the fuck Marith, was dat jouw idee?” zegt Duncan.

 

En terwijl hij vertelt over zijn intermezzo, loopt hij het ziekenhuis uit, terwijl ik in zijn armen langzaam maar zeker de slappe lach krijg.

 

 

 

Bron:  www.telegraaf.nl