Deel 33: ’Wat mis ik veel van mijn kind’.
Auteur: MARITH IEDEMA - telegraaf.nl/vrouw
Columns & opinie.
Ik zit aan tafel – mijn computer staat voor mijn neus. Ik probeer een simpel mailtje te schrijven. Al een fucking úúr. De letters dansen voor mijn ogen.
„Aaahhg,” ik schud met mijn hoofd, in een poging de mist in mijn kop te verdrijven. Vermoeidheid, misselijkheid, haaruitval; daar had ik me op voorbereid. Maar niemand waarschuwde me híervoor. Het lijkt wel alsof mijn hersenen zijn gefrituurd.
Hoe zit dat eigenlijk? Een rondje google bezorgt me koude rillingen.
Door chemotherapie kun je problemen krijgen met denken. Dit wordt ook wel het ‘chemobrein’ genoemd. Ik lees een verhaal van een vrouw die hier tien jaar na haar behandeling nog last van heeft.
Snel druk ik het stuk weg.
Opnieuw probeer ik een zin te formuleren. Het lukt niet.
In paniek bel ik mijn moeder.
„Mama, het lukt niet meer! Straks kan ik nooit meer werken, nooit meer schrijven.”
Mijn moeder probeert me gerust te stellen. Ze is lief, begripvol. Maar wat kan ze zeggen? Ze heeft geen glazen bol. Niemand kan voorspellen hoe mijn toekomst eruitziet: of ik blijf leven, of mijn hersenen zullen herstellen.
„Stop met werken. Ga wat anders doen en probeer het morgen nog eens. Je bent ziek. Dat begrijpen je opdrachtgevers - écht,” adviseert ze.
Ik sla mijn computer dicht, ga op de bank liggen en staar uit het raam. Mijn stad gonst. Er varen boten langs, vol met uitgelaten Amsterdammers die het leven vieren.
Ik hoor de deur beneden opengaan. Het zijn Duncan en Noah.
Noah is deze week thuis. Als ik erg ziek ben, logeert hij bij mijn ouders. En dat is váák.
„Mamaaaaaa,” roept mijn zoontje door het trapportaal.
Snel doe ik mijn mutsje op en ga rechtop zitten.
Mijn mannen stormen ons appartement binnen: twee brokken energie. Noah rent op me af en ik krijg een kletsnatte zoen.
„Hij kan nu echt steppen! En sturen!,” zegt Duncan enthousiast – trots als een pauw.
„O schat, je had hem moeten zien net!”
Auw. Ik bijt op mijn lip. Ja, dat had ik graag gezien. Wat mis ik veel van mijn kind.
„Heb je het niet warm met die muts op? Doe af joh,” zegt Duncan.
„Valt mee hoor.”
Dat is een leugen. Ik draag veel liever geen muts. Maar mijn gemillimeterde haar is aan het uitvallen. Vanmorgen zat mijn hele kussen eronder.
Ik loop naar de badkamer, zet mijn muts af en kijk naar mijzelf. Overal op mijn schedel zitten glimmende kale plekken. Ik griezel van mijn spiegelbeeld. Ik lijk niet langer op Anouk of Sinéad O’Conner.
Oké, alles moet eraf. Ik pak een scheermesje en scheerschuim, ga aan de slag.
Duncan doet de deur ineens open, Noah in zijn kielzog.
Ik protesteer niet als hij het mesje uit mijn hand pakt en de achterkant van mijn hoofd heel zorgvuldig scheert.
Als Duncan klaar is, kijken we samen in de spiegel.
„Ik lijk wel een spook hè?,” zeg ik.
„Ja. Je bent mijn spookje.” Hij glimlacht en kust mijn wang.
Ik kniel bij Noah neer. Wat zou hij ervan vinden?
Noah kijkt naar mijn glanzende schedel.
„Mama géén haar,” constateert hij scherp.
Dan slaat hij een paar keer met zijn platte handje op mijn kale hoofd, lacht hard om het kletsende geluid en rent de woonkamer in, op zoek naar zijn vrachtwagen.
Bron: www.telegraaf.nl