Deel 31: ’Mijn bloedwaarden zijn zorgwekkend laag’.

23-08-2022 18:33

 

 

Auteur: MARITH IEDEMA - telegraaf.nl/vrouw

 

 

Columns & opinie.

 
 
Journalist en auteur Marith Iedema schrijft over liefde, seks en relaties. Het leven lacht haar toe, tot ze te horen krijgt dat ze borstkanker heeft. Voor VROUW doet ze verslag van wat ze meemaakt. Marith woont samen met geliefde Duncan en zoontje Noah (2) in Amsterdam.
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Met moeite open ik mijn ogen. Ik kreun zacht. Het is warm in mijn slaapkamer. Toch trekken er koude rillingen over mijn rug.

Duncan ligt niet naast me. Ik spits mijn oren. Mijn gezin is nog thuis, hoor ik. Duncan voert beneden het vertrouwde ochtendritueel uit met Noah. Ik hoor ze samen lachen en voel een steek. Sinds ik ben begonnen met chemotherapie doe ik niet meer mee. Ik doe nérgens nog aan mee. Ik lig hier maar in bed – als een schim van mezelf.

 

 

Misselijk:


Chemokuur nummer twee viel me nóg zwaarder dan de eerste. Tien lange dagen doolde ik door een donkere tunnel - kotsmisselijk, hondsberoerd. Gister leek het ergste achter de rug. Maar vandaag voel ik me slechter dan ooit. Alles doet pijn. Mijn spieren, mijn nagels, mijn keel. En het ergste: ik maak geen slijm meer aan. Mijn mond is gortdroog en zit vol wondjes. Mijn rechterverstandskies klopt en bonkt.

„Dunc,” roep ik. Van huis uit bezit ik een aardig stemvolume - ik sta erom bekend bij vrienden en familie. Maar nu lijk ik Rose wel, in de slotscène van Titanic.

 

Na wat een eeuwigheid lijkt, hoort Duncan me. Bezorgd legt hij een hand op mijn hoofd.

„Je hebt koorts. Dokter K. zei dat je dan moet bellen,” zegt hij.

 

„Het valt wel mee.”
 
 
Ik wil geen aansteller zijn, ik wil de artsen en verpleegkundigen niet onnodig lastigvallen. Maar als ik mijn temperatuur opneem en veertig graden meet, bel ik het algemene nummer van het ziekenhuis. Ik word doorverbonden met een aardige man – net klaar met zijn nachtdienst – die heel relaxed reageert.

„Ik zet je melding in het systeem. Bel om negen uur nog even terug voor de zekerheid. Dan zijn hier de juiste mensen gearriveerd.”

 

Gerustgesteld val ik in een diepe koortsslaap. Ver na negen uur word ik wakker in een kletsnat bed. Ik wil rechtop gaan zitten, maar het lukt niet. Ik pak mijn telefoon: vijftien gemiste oproepen. Van mijn moeder, van Duncan, van het ziekenhuis.
 
 
Ik bel het VUmc en word direct doorverbonden met mijn oncoloog, dokter K.
 
 
„Eindelijk,” zegt ze. „Je moet nú hierheen komen.”

Mijn bed uit? Onmogelijk.

 

„Moet dat?” vraag ik slaperig.

„Ja Marith!” zegt dokter K. streng.

 

„Juist in deze week zijn je bloedwaarden laag en is koorts gevaarlijk. Ik heb toch verteld dat je dírect het noodnummer moet bellen bij koorts?”

Een speciaal noodnummer? Ik graaf in mijn geheugen. En even voel ik me weer de ongeïnteresseerde middelbare scholier die belangrijke mededelingen áltijd miste.

 

Nachtmerrie:


Aan Duncans arm strompel ik het ziekenhuis binnen. We trekken de aandacht. Ik ben asgrauw, kan amper lopen en draag een mutsje over mijn kaalgeschoren hoofd.

 

Het liefst zou ik willen verdwijnen.

 

Ik krijg een eigen kamer en tot mijn blijdschap mag Duncan – anders dan tijdens de chemotherapie – bij me blijven. Hij vraagt een verpleegkundige om extra dekens en stopt me vakkundig in. Dan gaat hij met een bezorgd gezicht naast mijn bed zitten – mijn hand in de zijne.

 

„Houdt deze nachtmerrie dan nooit op?” mompelt hij.

 

Ik probeer geruststellend te glimlachen, maar het lukt niet. Mijn uitgedroogde lippen plakken aan mijn tanden.

 

„Komt goed,” zeg ik zacht – en niet erg overtuigend.

 

Duncan knikt. Hij kust mijn wang, drukt zijn voorhoofd tegen het mijne.

 

„Zodra je behandeling klaar is gaan we zes weken op vakantie,” zegt hij.

 

„Naar Kaapstad, of Bali. Zwemmen in de zee, alles eten wat we willen…” Duncan mijmert verder.

 

Ik sluit mijn ogen. Zie voor me hoe Noah, Duncan en ik over het strand rennen. In mijn fantasie heb ik weer een beetje haar – haar dat staat voor wederopstanding.

 

Dan denk ik aan onze laatste, nogal uitdagende reis.

 

„Maar Noah háát zand, haat water,” zeg ik dan.

 

„Ja nú. Maar straks niet meer.”

 

Ja, hoor. Vast. We lachen.

 

 

Zwakke patiënt:


Mijn bloedwaarden zijn zorgwekkend laag en er volgen tientallen tests. Uren verstrijken. Maar er wordt niks specifieks gevonden. Mogelijk is mijn ontstoken verstandskies de boeman. Ik moet aan de antibiotica – een zware kuur - en met die kies naar de tandarts.

 

Dokter K. komt binnen.

 

„Marith, je hebt me laten schrikken. Je moet direct in actie komen als er iets is. Een infectie is gevaarlijk in jouw situatie. Het is de bedoeling dat chemotherapie je leven rédt. En niet dat je eraan doodgaat,” zegt ze.

 

Ik slik. En beloof dan mijn leven te beteren. Ik moet beseffen dat ik een zwakke patiënt ben – daarnaar gaan handelen. Met een trillende vinger sla ik het noodnummer op in mijn telefoon, terwijl ik stilletjes hoop dat ik het nooit hoef te gebruiken.

 

 

 

Bron: www.telegraaf.nl