Deel 30: ’Nog even en mijn transformatie tot kankerpatiënt is voltooid’.
Auteur: MARITH IEDEMA - telegraaf.nl/vrouw
Columns & Opinie.
EIGEN BEELD
Kort haar? Dat zou nóóit gebeuren – antwoordde ik schamper. Nooit.
Nu gebeurt het toch. En hoe. Straks loop ik, kaal als een biljartbal, rond met die datum in mijn nek. Uggh. Mijn moeder had natuurlijk gelijk, zoals altijd. Hoe dom kun je zijn? Ik duw de gedachte weg. Ik heb wel grotere problemen.
Mijn vriendin pakt een lok haar vast en knipt hem af. En dan nog één, en nog één. Ze legt de plukken voorzichtig op tafel – zodat er straks een pruik van gemaakt kan worden.
„Op deze manier verlies je je lange haar niet écht”, stak de pruikenmaker me gister een hart onder de riem.
„Het zit alleen niet meer aan je hoofd vast.”
Ik wilde schreeuwen dat ik juist dáár nogal veel waarde aan hecht. Maar hield mijn mond. Het is niet de schuld van de pruikenmaker dat ik kanker heb.
Transformatie:
Duncan staat tegen het kookeiland geleund. Hij kijkt gespannen toe. Hij moet hierbij zijn van zichzelf, bij deze mijlpaal in het kankerproces. Maar het liefst was hij de kroeg ingedoken, het liefst had hij zichzelf verdoofd.
Ik heb een steen op mijn maag en een brok in mijn keel. Je haar verliezen is natuurlijk kut. Maar waar het kaal worden voor stáát is erger. Nog even en mijn transformatie tot kankerpatiënt is voltooid.
G. snikt. Ik kijk om en zie de tranen over haar wangen rollen. Dan hou ook ik het niet langer droog. Zachtjes doe ik met haar mee.
Duncan ijsbeert heen en weer. Er is maar een ding dat hij erger vindt dan een huilende vrouw, en dat zijn twéé huilende vrouwen.
Paniek:
Ik herpak me. Soms is het fijn om even te huilen. Maar niet in Duncans wereld. Hij raakt ervan in paniek, weet zich geen raad. Dat komt door zijn jeugdtrauma.
Duncan schuift een stoel bij en gaat voor mijn neus zitten. Hij drukt zijn voorhoofd tegen het mijne, hij omhelst me en kijkt me dan aan.
„Je bent nog steeds prachtig,” zegt hij plechtig.
Ik snuif. Ik moet er belachelijk uitzien.
„Kan je je Kaapstad nog herinneren?” vraag ik – in een poging hem, G. en mezelf, op te vrolijken.
Hij knikt dankbaar.
Dan lachen we.
In Kaapstad kocht ik bij de supermarkt een masker voor mijn door de zee uitgedroogde haren – althans, dat dácht ik. Het bleek een middel om kroeshaar mee te stylen. Toen ik het uitwaste trok ik hele plukken haar uit mijn hoofd. Ik was compléét hysterisch.
„Ach, mijn problemen van toen…,” verzucht ik.
Opgelucht:
Mijn vriendin is klaar met knippen en haalt de tondeuse over mijn schedel. Dan gaat ze voor me staan. G. en Duncan staren me aan.
„En?” vraag ik.
„Nou, je bent net Sinéad O’Connor”, zegt Duncan. Hij is zichtbaar opgelucht.
Ik loop naar de spiegel in de badkamer, bekijk mezelf – niet ontevreden. Ik ben blij dat ik nog even door het leven mag met gemillimeterd haar. Een week of twee.
„Het is oké lieverd – don’t worry,” stel ik hem gerust.
„Gaat het echt?”
„Ja. Het is maar haar.”
Knip, knip, knip. De tafel ligt inmiddels vol met een indrukwekkende hoeveelheid blonde lokken. Ik kijk naar de grond - nog een paar plukjes te gaan.
Bron: www.telegraaf.nl