Deel 27: ’Het infuus zet me in de fik, dit hou ik geen uur vol!’

25-07-2022 19:11

 

 

Auteur: MARITH IEDEMA - telegraaf.nl/vrouw

 

 

Columns & opinie.

 

 

Journalist en auteur Marith Iedema schrijft over liefde, seks en relaties. Het leven lacht haar toe, tot ze te horen krijgt dat ze borstkanker heeft. Voor VROUW doet ze verslag van wat ze meemaakt. Marith woont samen met geliefde Duncan en zoontje Noah (2) in Amsterdam.

 

 

 

 

 

 

 

De liftdeuren zoeven open.

 

„Nou, let’s go,” zeg ik zo opgewekt mogelijk.

 

Duncan pakt mijn hand en samen lopen we naar de receptie van het chemo-dagcentrum. Vandaag word ik voor de eerste keer vergiftigd, in de hoop mijn leven te rekken, te rédden.

 

 

Chemo:

 

Duncan mag mee naar binnen. De resterende vijftien kuren moet ik in mijn eentje uitzitten. Dat zijn de regels, helaas.

 

Ondanks de warmte hierbinnen heb ik het koud. Ik ril. Het is vast de spanning. Hoe ziek zal ik worden het komende half jaar? Hoe gaan we dit redden als stel?

 

Duncan slaat een arm om me heen, trekt me tegen zich aan, kust mijn voorhoofd. Hij kijkt naar de grond. Het is vast knap lastig om te doen alsof er geen vuiltje aan de lucht is.

 

Ik ben dankbaar dat hij bij me is.

 

Op emotioneel vlak zitten we misschien niet altijd op één lijn sinds de kanker, maar Duncan ís er. Op alle belangrijke en minder belangrijke momenten. Hij zou het liefst wegrennen weet ik, hier ver vandaan. En wie niet? Maar hij bevecht die impuls en blijft naast me staan: in goede en slechte tijden.

 

 

Magere kale koppies:

 

Mijn naam wordt genoemd. We staan op en lopen achter een verpleegkundige aan. Ik zie rijen bedden. Collega-patiënten staren me aan. Overal zie ik magere kale koppies. Snel wend ik mijn blik af. Het duurt nu niet lang meer of ik ben één van hen.

 

Ik neem plaats in bed, laat me instoppen door Duncan en steek mijn arm uit. Voorzichtig legt de verpleegkundige het infuus aan. Eerst krijg ik een anti-misselijkheidsmedicijn, later volgt de chemo, legt ze uit.

 

Als de vloeistof wordt ingespoten begint mijn hele lijf te jeuken - van bínnen. Onaangename tintelingen zetten me in de fik, van m’n anus tot mijn hoofdhuid.

 

„Is dít het?” vraag ik met overslaande stem. Dit gevoel is ondragelijk.

 

„Dit hou ik geen uur vol!”

 

De verpleegkundige zegt dat het zo minder wordt. Soms treedt deze bijwerking op als het medicijn te snel wordt ingespoten. Dan, ietwat bits: „En dit is niet de chemo. Dat legde ik toch net uit?”

 

Even later gaat de storm liggen.

 

 

Geen ontsnappen aan:


De felrode chemotroep sijpelt mijn aderen in. Op de zak staan kruizen en alarmerende waarschuwingen. ’Gevaar!’ Dit is de real deal. Zelfs mijn plas is straks hartstikke giftig.

 

De verpleegkundige houdt me scherp in de gaten.

 

„Deze kuur is zó zwaar, dat er altijd iemand naast je blijft zitten. Zodat er direct ingegrepen kan worden, mocht er wat misgaan,” legt ze uit.

 

En terwijl het gif langzaam mijn bloedbaan in druppelt, kan ik het nog steeds niet geloven; dat ik hier lig. Dat ik straks mijn lange haar verlies – mijn trots. Dat mijn wimpers en wenkbrauwen zullen uitvallen, misschien zelfs mijn nagels. Straks bén ik niet alleen een kankerpatiënt, straks zie ik er ook zo uit. Daar is geen ontsnappen aan.

 

Ik kijk opzij. Duncan slikt overdreven vaak. Hij heeft het zichtbaar moeilijk. Dat is een onalledaags verschijnsel. Maar het moet ook heftig zijn om je geliefde hier te zien liggen.

 

Ik trek hem naar me toe. Duncan legt zijn hoofd even op mijn schouder.

 

Mijn haar kriebelt in zijn gezicht.

 

„Daar heb je straks geen last meer van,” fluister ik.

 

Hij lacht zuur. „Ja, fijn.”

 

„Wanneer ga ik wat voelen van de bijwerkingen?” vraag ik.

 

De verpleegkundige kijkt me ontstemd aan. Dan knijpt ze in mijn arm.

 

„Daar moet jij je helemaal niet mee bezig houden nu.”

 

Ze hangt een nieuwe zak aan mijn infuus; om de boel ’te spoelen’. Dan loopt ze weg, zonder een woord te zeggen.

 

Duncan en ik kijken elkaar verbouwereerd aan.

 

„De examinatoren hebben even zitten slapen bij het toetsen van empathisch vermogen en communicatieve vaardigheden,” merkt Duncan droog op.

 

Ik grinnik. Ja, blijkbaar.

 

Gelukkig bestaat er google.

 

„Over een paar uur pas,” zegt Duncan even later.

 

Dan voegt hij – mijn eeuwige optimist – eraan toe: „Maar de kans bestaat dat jij hier doorheen fietst, dat je nérgens last van hebt”.

 

Ja. Die kans bestaat.

 

 

 

 

 

Bron: www.telegraaf.nl