Deel 24: ’In de kelder van het VUmc is de angst voor de dood bijna tastbaar’.

04-07-2022 21:14

 

 

Auteur: MARITH IEDEMA - telegraaf.nl/vrouw

 

 

Columns & opinie.

 
 
Journalist en auteur Marith Iedema schrijft over liefde, seks en relaties. Het leven lacht haar toe, tot ze te horen krijgt dat ze borstkanker heeft. Voor VROUW doet ze verslag van wat ze meemaakt. Marith woont samen met geliefde Duncan en zoontje Noah (2) in Amsterdam.

 

 

 

EIGEN BEELD.

 

 

 

 

Bestraling nummer tien. Ik heb Noah en Duncan vandaag meegenomen. Zo’n schattige peuter is een mooie afleiding – zijn aanwezigheid zorgt voor een beetje lucht. Dácht ik. Gister zat hier een meisje van zijn leeftijd rustig te spelen naast haar moeder, geduldig wachtend tot oma uitbehandeld was. Erg gezellig. Dat leek me wel wat.

 

Ik had beter moeten weten: rustig staat niet bij Noah op het repertoire. Gillend rent hij door de gangen. Als een botsauto knalt hij bovenop patiënten en verpleegkundigen. Vervolgens rukt onze kleine doerak alle kaarten met bedankjes van de muur. Hij laat zich niet tot de orde roepen, dus Duncan grijpt hem bij de lurven. Dat leidt tot zoveel woede en verdriet dat Duncan geen andere oplossing ziet dan de kelder te verlaten met ons spartelende en krijsende nageslacht.

 

Er komt een echtpaar van zeventig plus tegenover me zitten.

 

„Wat doen we hier?” vraagt de vrouw. Ze kijkt verward om zich heen. Als mijn blik de hare kruist knik ik geruststellend.

 

Ik vind het wel een goede vraag: wat dóén we hier – in de kelder van het VUmc - daar waar daglicht kansloos is en angst voor de dood bijna tastbaar.

 

De man pakt haar hand, wrijft erover met zijn duim. Maar de vrouw laat zich niet kalmeren, ze eist een antwoord. Haar geheugen mag het dan laten afweten, gek is ze niet. Ze voelt aan haar water: deze plek betekent onheil.

 

„Waarom zijn we hier?” vraagt ze – ditmaal luid en dwingend.

 

„Ik heb kanker, lieverd. Straks word ik bestraald, weet je nog?” zegt de man zacht.

 

„Kánker – oh nee toch?” ze kijkt geschokt. Dan begint ze zachtjes te snikken.

 

De man slaat een arm om de broze schouders van zijn vrouw, wiegt haar heen en weer – prevelt sussende woorden.

 

„Het komt goed, wees maar niet bang.”

 

Het moet hartverscheurend zijn om je geliefde steeds opnieuw, dag in, dag uit, te moeten vertellen dat je een levensbedreigende ziekte hebt, dat ze er straks misschien helemaal alleen voor staat. Snel wend ik mijn ogen af. Ik kan andermans verdriet er niet bij hebben.

 

 

Rozen:


Duncan komt weer binnen. Noahs ogen zijn rood van de huilbui. Moegestreden sabbelt hij op zijn speentje: het noodmiddel dat we alleen inzetten als al het andere mislukt. Hij steekt zijn mollige armpjes naar me uit. En zoals de man naast me zijn vrouw nog altijd rustig heen en weer wiegt, zo wieg ik mijn zoontje.

 

Als een verpleegkundige zijn naam noemt staat de man op. De vrouw klampt zich angstig aan hem vast.

 

„Niet weggaan,” zegt ze.

 

Hij maakt zich los uit haar omhelzing.

 

„Wil je alsjeblieft even op haar letten?” vraagt hij aan de baliemedewerkster.

 

Dat wil ze.

 

„Niet weggaan, niet weggaan,” herhaalt de vrouw, terwijl haar man uit het zicht verdwijnt.

 

„Mevrouw Iedema?”

 

Ook ik sta op. Noah overhandig ik aan Duncan. Hij protesteert; hij wil bij mij blijven. En opnieuw vloeien de tranen rijkelijk – het leven van een peuter gaat niet over rozen.

 

„Nee. Mamaaaaaaaa!” roept Noah, met bijzonder veel gevoel voor drama.

 

We trekken de aandacht van álle aanwezigen.

 

De verdrietige vrouw volgt de scène met grote ogen en vergeet zowaar haar eigen zorgen.

 

Ik vertrek naar de behandelruimte en kijk nog een keer om. Mijn zoon heeft de zaak bepaald niet opgefleurd, maar ik kan niet ontkennen dat hij voor afleiding heeft gezorgd.

 

 

 

Bron: www.telegraaf.nl