Deel 23: ’We kussen traag, sensueel... Wat zijn vrouwen toch zacht’.

28-06-2022 19:13

 

 

Auteur: MARITH IEDEMA - telegraaf.nl/vrouw/

 

 

Columns & opinie:

 
 
 
Journalist en auteur Marith Iedema schrijft over liefde, seks en relaties. Het leven lacht haar toe, tot ze te horen krijgt dat ze borstkanker heeft. Voor VROUW doet ze verslag van wat ze meemaakt. Marith woont samen met geliefde Duncan en zoontje Noah (2) in Amsterdam.
 
 
 
 
 Foto: EIGEN BEELD.
 
 
 
 
 
 
Omringd door mijn beste vrienden beweeg ik op de maat van een technobeat. We dansen uitbundig, zoals we honderden keren eerder deden - toen het leven nog klopte.
 
De eerste ronde bestraling viel mee. Mijn huid is iets verkleurd, maar verder heb ik nog geen last van bijwerkingen. Daarom zei ik volmondig ‘ja’ op het voorstel van mijn vrienden om nog een laatste keer – voorlopig dan – samen te feesten. Nu ik nog haar heb waarmee ik kan zwaaien. Dat doe ik dan ook, naar hartenlust.
 
De verdovende middelen waaraan mijn vrienden zich tegoed doen sla ik af. Mijn lijf krijgt al genoeg te verduren. Ik blijf nuchter.

Tenminste: dat neem ik mij voor. Eén probleem: na een half uur dansen ben ik geslóópt. De slapeloze nachten vol gepieker hakken erin; van mijn conditie is niks over. Even overweeg ik het toch op een drinken te zetten. Dan roep ik mezelf tot de orde.

 

Naast me steekt vriend J. een joint op – onopvallend, zodat de beveiliging hem niet ziet. Hij inhaleert diep en sluit genietend zijn ogen, terwijl hij afdrijft naar een aangenamer bewustzijnsniveau. Dat wil ik ook. Kankerpatiënten blowen massaal, dus zo erg kan het niet zijn. Ik verlang naar de roes waarin ik een groot deel van mijn tienerjaren doorbracht. Ik verlang naar afstand van de realiteit.
 
 

De kus:

Een warme deken valt over me heen. Weg is de pijn aan mijn voeten. Ik voel me licht als een veertje. Een aantrekkelijk meisje met krullen tot haar billen pakt mijn hand. Ze kijkt me indringend aan. We dansen samen en dan drukt ze haar lippen op de mijne. Haar zoen verrast me – ik word niet vaak versierd door een vrouw - maar ik laat het gebeuren. We kussen traag, sensueel. Wat zijn vrouwen toch zacht, denk ik. Mijn lichaam tintelt, de muziek klinkt intens en de wereld om me heen vervaagt. Mooi spul, die wiet.

 

De betovering wordt ruw verbroken als ze haar hand onder mijn truitje laat glijden. Ik krimp ineen als ze mijn zieke borst aanraakt. Snel duw ik haar van me af en maak dat ik wegkom.

 

De roes wordt minder en ik wil maar één ding: terug naar het hemelse gevoel van net. Gelukkig zit de joint van J. nog in mijn zak. Ik steek hem aan en rook ditmaal gulzig. Ik heb geen tijd te verliezen.

 

Het gewenste effect blijft uit. In plaats van eufoor word ik angstig. Mijn hartslag versnelt, zweet parelt op mijn voorhoofd, mijn handen trillen. In paniek kijk ik naar de zwarte muur van mensen om me heen. Hoe kom ik daar óóit langs? Ik zoek koortsachtig naar Duncan – die ook mee is. Maar ik zie hem nergens. En ook J. en mijn andere vrienden zijn ineens pleite.

 

Dan komt er een vrouw op me af die ik ken van vroeger. Ze slaat haar armen om me heen.

 

„Hé Marith. Goed je te zien. Ik hoorde dat je kanker hebt. Wat vreselijk. Maak je een kans?” tettert ze in mijn oor.

 

Zonder iets te zeggen ruk ik me los. Mijn eten komt omhoog. Ik slik en slik.

 

Haar woorden dreunen na, terwijl ik me struikelend een weg baan door de feestende menigte. Maak ik een kans? Maak ik een kans?

 

En op het dieptepunt van de ergste bad trip uit mijn leven weet ik ineens zeker: nee. Ik ga dood. Ik stop met lopen, probeer uit alle macht mijn ademhaling onder controle te krijgen. „Hé, ik heb jouw boek Sexperimenteren gelezen. Jij bent Marith,” brult een man die plotseling voor me opduikt. Ik hou mijn handen afwerend in de lucht en strompel verder, naar de buitenruimte.

 
Daar staat Duncan, helemaal achteraan in een hoek. Ik slaak een zucht van verlichting. Oké, doorlopen. Als ik bij hem ben – mijn veilige haven – komt alles goed.

„Ik trip… Héél hard!” roep ik paniekerig, als ik hem eindelijk heb bereikt. Ik verstop mijn gezicht in zijn armen.

 

„Uhm, nou - dit is dus Marith…,,’ hoor ik hem zeggen, duidelijk niet op zijn gemak.

Ik kijk op. Recht in de verbouwereerde gezichten van twee meiden, met wie hij blijkbaar in gesprek was.

 

Zonder hen te groeten trek ik Duncan mee.

„Dat zijn mijn collega’s, doe eens niet zo onbeleefd,” sist hij als we weglopen. „Ze vroegen net geïnteresseerd hoe het nu met je gaat – kom jij ineens aanrennen met je: ik trip heel hard!”

 

Hij schudt met zijn hoofd.

„Ppfff - iedereen begint over jouw ziekte,” zucht hij dan.

 

Ik knik. Vertel mij wat.

„Gaat het wel?” vraagt hij ineens bezorgd.

 

„Nee. Ik moet hier weg - nú,” zeg ik dwingend.

En Duncan gaat – voor het eerst sinds ik hem ken – zonder aarzeling mee naar huis.

 

 

 

 

Bron: www.telegraaf.nl