Deel: 144 ’Haar vraag overvalt me: ’Verlang je ook weleens naar de dood?’’.

27-03-2025 08:34

 

 

Auteur: Marith Iedema - telegraaf.nl/vrouw

 

Column.

 
 
Journalist en auteur Marith Iedema schrijft over liefde, seks en relaties. Het leven lacht haar toe, tot ze te horen krijgt dat ze borstkanker heeft. Voor VROUW doet ze verslag van wat ze meemaakt. Marith woont samen met haar geliefde Duncan en zoontje Noah (4) in Amsterdam.
 
 
 
Marith Iedema: ’Vorige week ging ik naar het Boekenbal. Daar heb ik mijn hele leven van gedroomd. Maar ik zat daar in de Stadsschouwburg en kon alleen maar denken: wat een lawaai, ik wil naar huis.’

Marith Iedema: ’Vorige week ging ik naar het Boekenbal. Daar heb ik mijn hele leven van gedroomd. Maar ik zat daar in de Stadsschouwburg en kon alleen maar denken: wat een lawaai, ik wil naar huis.’

 Eigen beeld.
 
 
 
 
 
 
Het is mooi weer. Ik denk aan alles dat ik hadden kúnnen doen op deze middag. Wandelen met een podcast, koffie drinken met de krant, naar yoga. Maar nee: ik ben onderweg naar mijn eerste individuele therapiesessie bij het expertisecentrum voor psychologische (na)zorg bij kanker. Ik noem ’t ‘het kankercentrum’. Met tegenzin fiets ik ernaartoe terwijl ik Duncan, die me hiertoe aanzette, vervloek.
 
 
 

Therapie:

Schrijven over mijn ziekte en gevoel gaat me prima af. Maar bij het idee dat ik erin moet duiken met een therapeut komt mijn ontbijt van die ochtend omhoog. Je zou kunnen zeggen dat zo’n extreme reactie juist het belang van therapie onderstreept.
 

Even later zit ik tegenover mijn psycholoog, dr. E.. Ze kijkt me vriendelijk aan en introduceert zichzelf. Ze is gepromoveerd op angst bij (ex-)kankerpatiënten.

 

 We gaan vandaag mijn ‘hulpvraag’ bepalen en dan een plan maken, legt ze uit.

 

 

Prima:

E. vraagt of ik wil vertellen over mezelf. Ik begin met al het moois in mijn leven. Ik vertel over Noah, over Duncan, mijn ouders, mijn vriendinnen, mijn werk. Ik wil dat E. weet dat ik me gezegend voel; tegenover tegenslag staat zóveel geluk. Ik besef dat veel mensen, overal ter wereld, met me zouden willen ruilen. Ondanks mijn diagnose.

 

 

Kankerhoofdstuk:


Dan is het tijd voor het kankerhoofdstuk. Ik dreun de feiten op.
 

E. kijkt me meelevend aan.

 

„Wat ontzettend heftig.”
 

„Eh, ja.”

 

Ze houdt mijn blik vast en zwijgt afwachtend.

 

Ik doe een poging de brok in mijn keel weg te slikken. Het tikken van de klok klinkt oorverdovend. Ongemakkelijk dit. Wat verwacht ze van me?

 

„En waar worstel je op dit moment vooral mee?”

 

Ik denk na.

 

 

’Mijn wangen kleuren rood. Ik wil E. niet het verkeerde idee geven. Ik ben niet suïcidaal: ik wil juíst leven. Maar ik moet eerlijk zijn.’

’Mijn wangen kleuren rood. Ik wil E. niet het verkeerde idee geven. Ik ben niet suïcidaal: ik wil juíst leven. Maar ik moet eerlijk zijn.

 Eigen beeld.

 

 

 

 

„Eigenlijk met twee dingen. Ik heb veel klachten, die hoogstwaarschijnlijk komen door de naweeën van chemotherapie en de hormoonremmers die ik slik en spuit.”

 

„Wat voor bijwerkingen ervaar je?”

 

,,Hoofdpijn. Soms helpen pijnstillers, soms is het haast ondragelijk. Dat baart me dan zorgen. Zit er niet gewoon een tumor in mijn hoofd, vraag ik me geregeld af. Geluid verdraag ik slecht. Ik slaap beroerd, word meestal uitgeput wakker.

 

Ik heb goede dagen. Maar de laatste weken vooral slechte. Dat is deprimerend. Ik ga niet vooruit. Alles heeft een prijs. Vorige week ging ik naar het Boekenbal. Daar heb ik mijn hele leven van gedroomd. Maar ik zat daar in de Stadsschouwburg en kon alleen maar denken: wat een lawaai, ik wil naar huis.

 

Dingen waarvan ik vroeger genoot: zo’n event, een etentje, een verjaardag, zijn nu vooral een opgave. Ik doe mijn uiterste best mijn oude, leuke, energieke zelf te blijven, om mijn vriendschappen te onderhouden, maar dat kost me bakken energie.”

 

E. gaat verzitten. „En stoppen met de medicijnen? Heb je dat overwogen?”

 

„Absoluut. Maar dat ga ik niet doen.”

 

 

Slapende kankercellen:

Ik vertel over ‘ding twee’, de reden waarom ik hier zit: ik ben ontzettend bang dat er ergens in mijn lichaam slapende kankercellen ontwaken. Ik wantrouw mijn lijf. Alarmbellen gaan onnodig vaak af. Ik heb soms het gevoel dat ik doordraai.

 

„Je bent bang voor de dood.”

 

„Ja.”

 

„Verlang je er ook weleens naar?” vraagt E.

 

De vraag overvalt me. Mijn wangen kleuren rood. Ik wil E. niet het verkeerde idee geven. Ik ben niet suïcidaal: ik wil juíst leven. Maar ik moet eerlijk zijn.

 

„Soms, op hele slechte dagen.”

 

E. knikt weer. „Dat zou wel makkelijk zijn, hè?”

 

Door een waas van tranen kijk ik naar mijn handen.

 

 

Angst om te sterven:

„Het klinkt paradoxaal. Het verlangen aan de ene kant en de angst om te sterven aan de andere kant. Maar ik hoor het dagelijks van de kankerpatiënten die ik behandel. Het is dus heel normaal, Marith.”

 

„Ah, oké.”

 

Dan schraap ik mijn keel en zeg luid en duidelijk: „Maar ik wil dus écht niet dood. Absoluut niet zelfs.”

 

Ze schrijft wat op, klapt haar boekje dicht en zegt dan: „Dat snap ik. Ik geloof dat ik je kan helpen.”

 

 

 

Bron: www.telegraaf.nl