Deel 12: ’Voor het eerst besef ik dat ik waarschijnlijk geen kind meer zal krijgen’.
Auteur: MARITH IEDEMA - telegraaf.nl/vrouw
Columns & Opinie.
EIGEN BEELD
IVF:
Met opgetrokken wenkbrauwen staart mijn gynaecoloog naar het echoscherm. „Hè… Wat…” mompelt ze.
„Wat is er aan de hand?” vraag ik gealarmeerd.
Ik krijg een inmiddels bekende glimlach, het soort dat ongerustheid moet verbloemen. „Ik zie drie eitjes”, zegt ze.
„Drie maar!”
Dat is een score van niks. Al dagen dien ik mezelf hormonen toe, om zoveel mogelijk eiblaasjes te laten groeien. Wil ik – als ik over vijf jaar uitbehandeld ben en nog leef – een kans maken op een zwangerschap via ivf, dan heb ik tenminste acht zogenaamde ’follikels’ nodig. Meer is natuurlijk beter. Vrouwen zónder kanker kunnen de cyclus meerdere keren doorlopen. Ik heb één kans. De hormonen zijn voeding voor het kankergezwel in mijn borst. Langer dan drie weken olie op het vuur gooien is onverantwoord.
„Zie je dit eiblaasje?”
Ik staar naar een grote witte vlek en knik.
„Het is gigantisch. Wel tien keer zo groot als de andere twee. Dat zie ik eigenlijk nooit. Alle hormonen gaan daarheen, waardoor de rest niet de kans krijgt te groeien. Op dit moment heb je eigenlijk maar twee bruikbare eiblaasjes.” Ze legt haar hand op mijn schouder.
Lekker dan.
„En nu?” vraag ik – mijn stem klinkt schril.
„We gaan je medicatie verhogen, en flink ook.”
„Heeft dat zin?” vraag ik.
„Ik hoop het”, is het weinig optimistische antwoord.
Goed, ik heb nog een kans. Dat ik me nóg depressiever zal gaan voelen door de hormonen, neem ik op de koop toe.
Maakbare toekomst:
Ik neem opnieuw plaats in de wachtruimte. Na elke controle moet ik bloed laten prikken. Mijn armen zien er inmiddels uit als die van een heroïneverslaafde: blauw, vol spuitwondjes.
Een golf verdriet overspoelt me. Voor het eerst dringt tot me door dat ik waarschijnlijk geen kind meer zal krijgen. Mijn leven lang heb ik geloofd dat mijn toekomst maakbaar was. Ik zou twee kinderen krijgen en ze allebei op zien groeien. Hoe naïef. De grijze wolk boven mijn hoofd kleurt zwart.
Met een appje stel ik Duncan op de hoogte. Hij gaat niet meer mee naar elk ziekenhuisbezoek. Er moet ook nog gewerkt worden.
’Niet leuk lieverd. Maar beter dan helemaal geen eitjes’, schrijft hij.
Wát?! Zo’n luchtige reactie? Ik heb zin om hem te vermoorden. Duncan en ik zitten niet bepaald op één lijn als het aankomt op ’project baby twee’. Eén kind is ook mooi, meent hij. En Duncan vindt het drie keer niks dat ik mezelf volspuit met spul dat me niet alleen onuitstaanbaar maakt, maar gevoelsmatig ook de kans op mijn dood vergroot.
Ik laat mijn hoofd tegen de muur achter me leunen en haal heel diep adem. De vrouw rechts van me kijkt naar me, met een blik van verstandhouding. Een blik die zegt: ik begrijp je, wij zitten in hetzelfde schuitje. Maar dat zitten we níet, denk ik nukkig. Als het een wedstrijd zou zijn, zou ík winnen. Want ik heb kanker.
„Gaat het wel?” vraagt ze dan.
Ik slik het brok in mijn keel weg. „Ehm, ja hoor”, antwoord ik, slecht op mijn gemak.
„Voor mij hoef je je niet groot te houden. Ik weet hoe het voelt.”
Ze vertelt dat zij en haar man al járen bezig zijn. Jaren van bittere teleurstellingen. Jaren van gemis, van verdriet en intensieve behandelingen.
„Dit is mijn laatste ronde”, bekent ze. „Ik wil nog wel door. Maar mijn man kan niet meer.” Ze glimlacht triest. „Om eerlijk te zijn: ik geloof er niet meer in. Dus we moeten gaan bedenken hoe we ons leven zonder kind vorm gaan geven. Maar hoe doe je dat?”
Tranen in haar ogen.
Ik denk aan Noah. Aan zijn mollige lijfje, dat bijna baby-af is. Aan zijn natte zoenen. Aan de manier waarop hij ’s morgens ’mamaaa’ roept. En ineens schaam ik me dat ik dacht dat ik hoger stond in de hiërarchie van verdriet. Ik besef dat ik niet met deze vrouw zou willen ruilen.
Bron: www.telegraaf.nl