Behandeling bij kanker van de mond of keelholte.

02-02-2014 21:36
 

 U kunt de volgende behandelingen krijgen:


  • Bestraling
  • Operatie
  • Combinatie van een operatie en bestraling
  • Chemotherapie: een enkele keer krijgt u dit als enige behandeling. Het is dan een palliatieve behandeling. Deze is gericht op het verhelpen of verminderen van klachten.
  • Chemoradiatie: een combinatie van chemotherapie en bestraling.
     
Verschillende artsen maken samen voor u een behandelplan. Zij gebruiken hiervoor landelijke richtlijnen.

 

Zij kijken hierbij naar:


  • het stadium van de ziekte
  • kenmerken van de tumor, bijvoorbeeld hoe kwaadaardig deze is
  • de plaats van de tumor
  • uw  lichamelijke conditie


De arts bespreekt de behandeling(en) en de mogelijke bijwerkingen met u.


Behandelplan bij kanker van de mond of keelholte:

U kunt met verschillende artsen en zorgverleners te maken krijgen. Bijvoorbeeld:

  • KNO-arts
  • kaakchirurg
  • plastische chirurg
  • bestralingsarts of radiotherapeut
  • internist-oncoloog
  • tandarts of prothetist
  • mondhygiënist
  • logopedist
  • fysiotherapeut
  • diëtist
  • oogarts
  • neurochirurg
  • verpleegkundig specialist en verpleegkundigen
  • sociaal verpleegkundige, maatschappelijk werker of medisch psycholoog
     


Doel van de behandeling:

Een behandeling kan gericht zijn op genezing. Of op het remmen van de ziekte en/of vermindering of het voorkomen van klachten.

Curatieve behandeling

Is genezing het doel, dan heet dit een curatieve behandeling. Onderdeel daarvan kan een aanvullende behandeling zijn: een adjuvante behandeling.

Adjuvante behandeling

Een adjuvante behandeling is een aanvullende behandeling. U krijgt dit na een eerdere behandeling die in opzet genezend is. De adjuvante behandeling is bedoeld om een beter eindresultaat te bereiken. Een voorbeeld van een adjuvante behandeling is bestraling na een operatie.

Neo-adjuvante behandeling

Een neo-adjuvante behandeling is vergelijkbaar met de adjuvante behandeling. Het is  ook gericht op een beter eindresultaat. Neo-adjuvant betekent dat u deze aanvullende behandeling vóór de andere behandeling krijgt. Een voorbeeld is chemotherapie om de tumor kleiner te maken vóór een operatie.

Palliatieve behandeling

Is genezing niet (meer) mogelijk, dan kunt u een palliatieve behandeling krijgen. Zo’n behandeling is gericht op het remmen van de ziekte en/of vermindering of het voorkomen van klachten.


 


Bestraling (inwendig) bij kanker van de mond of keelholte:

Bestraling is de behandeling van kanker met straling. Een ander woord voor bestraling is radiotherapie. Het doel is kankercellen te vernietigen en tegelijk gezonde cellen zo veel mogelijk te sparen. Bestraling is een plaatselijke behandeling: het deel van uw lichaam waar de tumor zit wordt bestraald.

Bij inwendige bestraling plaatst de arts radioactief materiaal in uw lichaam: dichtbij of in de tumor. Een ander woord voor inwendige bestraling is brachytherapie. Brachy is Grieks voor dichtbij.

Soms verwijdert de arts de tumor operatief voordat u begint met inwendige bestraling. Maar dat hoeft niet altijd. U kunt ook voor de operatie inwendig bestraald worden. U krijgt dit dan in combinatie met uitwendige bestraling. Het doel hiervan is de tumor wat kleiner te maken.

Bij inwendige bestraling wordt u van binnenuit bestraald. Lymfeklieren die in de buurt liggen kunnen niet worden meebestraald. Is dit wel nodig, dan kan de arts kiezen voor een andere behandeling. Of een combinatie van behandelingen.

 


Afterloading:

Tijdens de inwendige bestraling bent u in een kamer met speciale voorzieningen, vanwege de straling. Daar wordt u aangesloten op een ‘afterloading-apparaat’. Dit apparaat brengt radioactiviteit over naar de bronhouders. De arts plaatst deze in of vlakbij de tumor. U wordt hiervoor plaatselijk verdoofd. Of u gaat onder narcose.

Een inwendige bestraling duurt meestal enkele minuten. U wordt een aantal keer per dag bestraald, meerdere dagen achter elkaar. Meestal wordt u hiervoor opgenomen in het ziekenhuis.
 

 
Is de bestraling klaar, dan wordt het afterloading-apparaat losgekoppeld.

 
De arts verwijdert de bronhouders.

 
U bent daarna vrij van straling.

 

 


Bestraling (uitwendig) bij kanker van de mond of keelholte:

Bestraling is de behandeling van kanker met straling. Een ander woord voor bestraling is radiotherapie. Het doel is kankercellen te vernietigen en tegelijk gezonde cellen zo veel mogelijk te sparen. Bestraling is een plaatselijke behandeling: het deel van uw lichaam waar de tumor zit wordt bestraald.


Er zijn 2 soorten bestraling:

  • uitwendig: u wordt door de huid heen bestraald
  • inwendig: u wordt van binnenuit bestraald
     

Soms krijgt u een combinatie van deze behandelingen.
 

Bestraling kan bij kanker van de mond of keelholte een in opzet genezende, een aanvullende of een palliatieve behandeling zijn. Een palliatieve behandeling heeft als doel uw klachten te verhelpen of verminderen. 

Met een palliatieve behandeling kan:

  • pijn worden bestreden
  • kortademigheid en problemen met het doorslikken van voedsel minder worden
     

Zo’n palliatieve bestraling duurt meestal korter, bijvoorbeeld 2 tot 3 weken. Ook is de bestraling minder intensief. De bijwerkingen zijn daardoor vaak minder hevig.

Is de bestraling een aanvullende behandeling, dan krijgt u deze meestal na de operatie. Bij tumoren in een vergevorderd stadium krijgt u eventueel  chemotherapie naast bestraling. Zo wordt de kans op genezing groter. Dit heet chemoradiatie.

Meestal wordt u uitwendig bestraald.


Bestraling hoofd- en halsgebied:

Dit is een uitwendige bestraling. U krijgt voor de behandeling begint een CT-scan. Zo bepaalt de arts nauwkeurig de plek die wordt bestraald. Soms maakt hij ook een MRI of een PET-scan.

Meestal duurt een bestralingsbehandeling 4 tot 7 weken. Dit hangt onder andere af van de grootte van de tumor. In die periode wordt u 4 of 5 keer per week bestraald, een aantal minuten per keer. Voor bestraling wordt u niet in het ziekenhuis opgenomen.

Het kan zijn dat uw arts u voorstelt om de tumor 2 keer per dag te bestralen. Dit geeft vooral bij grotere tumoren soms betere resultaten. Maar de bijwerkingen zijn dan vaak ook heviger.


Bestralingsmasker:

De bestraling vereist een grote nauwkeurigheid. Het is belangrijk dat u uw hoofd niet beweegt tijdens de bestraling. En dat uw hoofd elke keer in dezelfde positie ligt. Omdat dit niet makkelijk is, wordt een masker gemaakt. Dit is een kunststof afdruk van uw gezicht en hals. De arts legt het masker vlak voor de bestraling over uw gezicht en hals en maakt dit aan de bestralingstafel vast. Op het masker is de plek waar u bestraald wordt getekend. Zo wordt elke keer precies hetzelfde gebied bestraald.


Gebit:

Ligt uw gebit in de plek die bestraald wordt? Dan moet u uw gebit laten controleren op eventuele ontstekingen voordat de bestraling begint. Deze moeten altijd voor het begin van de bestraling worden behandeld. Tijdens en na de bestraling kunnen ze problemen geven. Bestraling kan het gebit en het mondslijm beschadigen. Dit komt doordat straling de productie en de samenstelling van het speeksel verandert. De beschermende werking van het speeksel wordt daardoor minder. Ook als u een gebitsprothese heeft, wordt er een foto gemaakt van uw kaken. Zo kan de arts eventuele resten van tandwortels en verborgen ontstekingen opsporen.

Meestal doet de tandarts van het ziekenhuis de controle. Hij bekijkt of behandeling nodig is. Vaak schakelt hij ook een kaakchirurg en/of mondhygiënist in. De mondhygienist reinigt voor de bestraling uw gebit goed. Ook kan hij u tips geven voor een goede mondverzorging. Om uw gebit te beschermen tegen tandbederf, neemt de tandarts  afdrukken van uw gebit. Hiermee maakt hij speciale fluoridebitjes. Met deze bitjes geeft u zichzelf tijdens en na de bestraling een fluoridebehandeling.
 
Na de bestraling blijft u onder controle van een mondhygiënist. Zo houdt u uw gebit in een zo goed mogelijke conditie.
 


Bestralingsmasker:

Bestralingsmasker
Een patiënt met een bestralingsmasker (foto: Radiotherapie UMCU).


Bijwerkingen bestraling bij kanker van de mond of keelholte:

Bijna alle patiënten die worden bestraald bij de mond of keel krijgen te maken met bijwerkingen.


Welke bijwerkingen en hoeveel last u ervan heeft, hangt vooral af van:

  • de grootte van de plek die bestraald wordt
  • de hoeveelheid straling

Een aantal bijwerkingen is tijdelijk. Maar er zijn bijwerkingen waar u last van kunt blijven houden.

  • Bijna alle patiënten krijgen in de loop van de behandeling minder eetlust. Na de bestralingsbehandeling krijgt u weer meer zin om te eten.
  • Tijdens de bestraling kunnen de speekselklieren worden beschadigd. Daardoor neemt de speekselproductie af en wordt het speeksel taaier. Doordat u minder speeksel aanmaakt, krijgt u meer last van een droge mond en keel. U kunt hierdoor moeilijker eten, slikken en praten. Sommige patiënten krijgen last van slijmvorming. Hierdoor blijft het voedsel hangen en gaan zij kokhalzen. Na de bestraling blijft u deze klachten houden. Dankzij moderne bestralingstechnieken kan de arts de dosis op de speekselklieren verlagen. Daarmee neemt de kans op een droge mond en de ernst daarvan af, ook op langere termijn. Sommige mensen hebben baat bij kunstspeeksel. Dit kan de arts, tandarts of mondhygiënist u voorschrijven. Zij kunnen u hierover meer informatie geven.
  • Uw smaak wordt minder of kan helemaal verdwijnen. Een vieze smaak in de mond kan heel overheersend zijn. Ook de reuk neemt af. Na een tijd herstelt dit. Maar u kunt een deel van de klachten houden.
  • Door bestraling van de mond en keelslijmvliezen ontstaan wondjes die pijnlijk zijn en het slikken moeilijker maken. Uw mond en tong kunnen rauw en pijnlijk voelen. Ook kunt u vervelende ontstekingen krijgen van het slijmvlies. Deze klachten ontstaan enkele weken na de bestralingsbehandeling. Ze duren tot ongeveer 6 weken na de behandeling. Met een goede mondhygiëne houdt u de kans op ontstekingen zo klein mogelijk. Poets na elke maaltijd met een zachte tandenborstel. Spoel of spray uw mond regelmatig met een zout-soda-oplossing: 1 theelepel soda lost u op in 1 liter water 1 theelepel zout. Afgekoelde kamillethee werkt ook verzachtend. De radiotherapeut kan medicijnen voorschrijven die de klachten verminderen en de ontsteking tegengaan.
    Problemen met eten komen veel voor. Daarom kan het nuttig zijn hierover te praten met een diëtist tijdens en na de behandeling.
  • Door de veranderingen in de speekselvorming kunt u sneller gaatjes in uw tanden krijgen. Dit heet bestralingscariës. Dit kan nog erger worden doordat uw eetpatroon tijdens en na de behandeling waarschijnlijk verandert. De tandarts of mondhygiënist kan u adviseren hoe u bestralingscariës zo veel mogelijk kunt voorkomen. Ook op de langere termijn.
  • U kunt tijdelijk een geirriteerde huid hebben. Na een aantal bestralingen wordt de huid rood, droger en kan stuk gaan. Deze klachten zijn het hevigst vlak na het einde van de bestralingsbehandeling. Met enkele weken nemen ze af. De arts of laborant vertelt hoe u uw huid het beste kunt verzorgen. Uw huid kan door de bestraling blijvend donkerder zijn.
  • Door de bestraling en soms een operatie ontstaat schade aan de lymfebanen. Hierdoor kan lymfe minder goed worden afgevoerd en houdt uw lichaam onder de huid vocht vast. U kunt dan een opgezet gezicht en/of een opgezette hals krijgen. Deze klachten kunnen na een tijd minder worden. Fysiotherapie in de vorm van lymfedrainage kan helpen bij dit herstel.
  • Meestal hebben patiënten tijdens en na de bestralingsperiode last van vermoeidheid.


Tijdens de bestralingsbehandeling controleert de bestralingsarts u geregeld. Vaak ziet u ook andere zorgverleners bij de controle. Bijvoorbeeld de mondhygiënist en diëtist. Bijwerkingen van de bestralingsbehandeling kunnen zwaar voor u zijn. Daarom wordt hier veel aandacht aan besteed.

U heeft waarschijnlijk nog een tijd last van de bijwerkingen van de bestraling. Vooral praten en eten is in deze periode moeilijk. Meestal worden de bijwerkingen na een tijd minder.


Hoe snel u herstelt hangt onder andere af van:

  • hoe uitgebreid de bestraling is
  • of u wel of geen chemotherapie krijgt


U kunt vaak na een tijd weer normaal praten. U moet soms uw eetgewoontes blijvend aanpassen. Bijvoorbeeld door vloeibare en/of gemalen voeding te gaan eten.

Veel patiënten merken dat hun conditie langzaam weer beter wordt. Ze leren omgaan met de beperkingen door de behandeling.


Bestraling en mondverzorging:

De kans op ontstekingen van de slijmvliezen van de mond hangt af van:  

  • de plek die bestraald wordt
  • de bestralingstechniek
  • de dosis die u krijgt

Ontstekingen krijgt u meestal vanaf de derde week van de bestraling. Ze gaan meestal 6 weken na de bestraling over.

Ook kan de functie van de speekselklieren achteruitgaan. Hierdoor kunt u een droge mond krijgen. Een droge mond vergroot de kans op gaatjes. Een goede mondverzorging kan helpen tegen gaatjes. De mondhygiënist maakt uw gebit schoon. Ook kan de tandarts of mondhygiënist fluoridekappen voor u maken. Een fluoridekap is een kunststof kap die met fluoride-gelei wordt gevuld. De gelei wordt door uw apotheker gemaakt.

Vanaf de eerste bestralingsdag plaatst u deze kappen om de dag over uw tanden. Doe dit ongeveer 5 minuten lang, voordat u gaat slapen. De fluoride-gelei kan goed inwerken als u de eerste uren daarna niets drinkt. Vaak blijft u de fluoridekappen uw hele leven gebruiken. Dit hangt af van de hoeveelheid speeksel die u nog aanmaakt.

Speekseltesten meten hoeveel speeksel u nog aanmaakt. Is dit nog genoeg? En werken de fluoridekappen goed? Dan kan de tandarts of mondhygiënist het fluoridebeleid aanpassen.



De volgende adviezen zijn algemeen en kunnen per persoon verschillen.

     Tips voor mondverzorging bij een eigen gebit:

  • Poets 2 tot 3 keer per dag met een zachte tandenborstel en tandpasta met fluoride.
  • Reinig ten minste 1 keer per dag met flosdraad of tandenstokers de ruimtes tussen tanden en kiezen.
  • Spoel 3 tot 8 keer per dag uw mond met een zout-sodaoplossing: op 1 liter water lost u 1 theelepel zout en 1 theelepel soda op. Of spoel met een mondspoelmiddel dat uw tandarts of mondhygiënist heeft voorgeschreven.
  • Gebruik op advies van uw tandarts of mondhygiënist de fluoridekappen.
  • Gebruik een tongschraper.
     

     Tips voor mondverzorging bij een gebitsprothese:     

  • Reinig 2 tot 3 keer per dag de prothese met neutrale vloeibare zeep en een protheseborstel.
  • Reinig 2 tot 3 keer per dag uw kaken en tong met een zachte tandenborstel. Gebruik eventueel wat tandpasta voor de smaak.
  • Bij klachten kunt u de prothese ’s nachts beter uitdoen. Bewaar deze in een prothesebakje met water.
  • Reinig 1 keer per dag het prothesebakje en verschoon het water.
  • Spoel voor gebruik de prothese onder de kraan af.
  • Spoel 3 tot 8 keer per dag uw mond met een zout-sodaoplossing: op 1 liter water lost u 1 theelepel zout en 1 theelepel soda op. Of spoel met een mondspoelmiddel dat door uw tandarts of mondhygiënist is voorgeschreven.
  • Gebruik een tongschraper.
     

Om het slijmvlies te beschermen is het beter geen prothese te dragen in de periode dat u bestaald wordt. Is uw kaak meebestraald, dan is het zelfs beter dat u hiermee wacht tot een paar weken na de bestraling.

 

 


Chemoradiatie bij kanker van de mond of keelholte:

U krijgt steeds vaker een combinatie van chemotherapie en bestraling. Dit heet chemoradiatie. Chemoradiatie is genezend van opzet.

Er zijn verschillende behandelschema’s. Maar meestal krijgt u chemotherapie in de eerste, derde en vijfde week van de bestraling. Krijgt u chemotherapie, dan wordt u meestal een paar dagen opgenomen in het ziekenhuis. Er is een aantal ziekenhuizen waar u niet opgenomen hoeft te worden.

De 2 behandelingen versterken elkaars werking. De bijwerkingen en voedingsproblemen zijn vaak heviger dan wanneer u alleen bestraling of chemotherapie krijgt. Daarom komt niet iedereen voor chemoradiatie in aanmerking.



Of de behandeling voor u geschikt is, hangt af van:

  • de plaats van de tumor
  • het stadium van de ziekte
  • andere ziektebeelden
  • uw leeftijd en lichamelijke conditie
  • uw persoonlijke wensen en omstandigheden
     

Krijgt u sondevoeding, dan is het belangrijk dat u op tijd een gastrostomie krijgt. Een gastrostomie is een slangtje dat de arts rechtstreeks via de buikhuid in uw maag plaatst. Wordt de sonde te laat geplaatst, dan kan dit tot extra complicaties leiden als u verder verzwakt.
 


Bijwerkingen chemotherapie en chemoradiatie:

Cytostatica zijn medicijnen die cellen doden of de celdeling remmen. Ze tasten naast kankercellen ook gezonde cellen aan.

 

Daardoor kunt u bij chemotherapie en chemoradiatie last hebben van bijwerkingen, zoals:  

  • haaruitval
  • misselijkheid en overgeven
  • darmklachten
  • een verhoogde kans op infecties of ontstekingen
  • vermoeidheid
  • problemen met de werking van de nieren
     

Bij chemoradiatie zullen veel klachten heviger zijn. Krijgt u chemotherapie als palliatieve behandeling, zijn de bijwerkingen meestal redelijk mild. Een palliatieve behandeling heeft als doel de ziekte te remmen of klachten te voorkomen of verminderen.

Bent u misselijk of geeft u veel over? Dan kunt u hier meestal medicijnen voor krijgen. Vraag uw arts hiernaar.

Bent u klaar met de chemokuur, dan worden de bijwerkingen meestal minder.

 

Maar u kunt na de behandeling nog lang moe blijven.

Of en hoeveel last u krijgt van de bijwerkingen, hangt onder meer af van:  

  • de soorten medicijnen
  • hoeveel medicijnen u krijgt


 


Chemotherapie bij kanker van de mond of keelholte?:

Chemotherapie is een behandeling met cytostatica. Dit zijn medicijnen die cellen doden of de celdeling remmen. Deze medicijnen verspreiden zich via het bloed door uw lichaam. Ze kunnen op bijna alle plaatsen kankercellen bereiken.

U krijgt deze behandeling als kuur: dit betekent dat u altijd een periode medicijnen krijgt en een periode niet. Bijvoorbeeld: u krijgt een week medicijnen en heeft daarna 3 weken rust. U krijgt zo’n chemokuur u meestal een paar keer achter elkaar.
 


Bijwerkingen chemotherapie en chemoradiatie

Cytostatica zijn medicijnen die cellen doden of de celdeling remmen. Ze tasten naast kankercellen ook gezonde cellen aan.

 

Daardoor kunt u bij chemotherapie en chemoradiatie last hebben van bijwerkingen, zoals:  

  • haaruitval
  • misselijkheid en overgeven
  • darmklachten
  • een verhoogde kans op infecties of ontstekingen
  • vermoeidheid
  • problemen met de werking van de nieren
     

Bij chemoradiatie zullen veel klachten heviger zijn. Krijgt u chemotherapie als palliatieve behandeling, zijn de bijwerkingen meestal redelijk mild. Een palliatieve behandeling heeft als doel de ziekte te remmen of klachten te voorkomen of verminderen.

Bent u misselijk of geeft u veel over? Dan kunt u hier meestal medicijnen voor krijgen. Vraag uw arts hiernaar.

Bent u klaar met de chemokuur, dan worden de bijwerkingen meestal minder.

 

Maar u kunt na de behandeling nog lang moe blijven. Of en hoeveel last u krijgt van de bijwerkingen, hangt onder meer af van:

  • de soorten medicijnen
  • hoeveel medicijnen u krijgt
     
Chemotherapie beïnvloedt de conditie van uw mond. Daarom is het belangrijk dat uw gebit zo goed mogelijk is, voor u begint met deze behandeling. Heeft u tandsteen, dan moet de tandarts dit verwijderen. Net als slechte tanden en kiezen. Zo wordt de wondgenezing niet verstoord. Het is vaak moeilijk uw gebit te behandelen tijdens en tussen de chemokuren. U heeft dan vaak een verzwakte weerstand.

Tijdens de chemotherapie maakt de tandarts of mondhygiënist een fluorideprotocol voor u. Het kan namelijk nodig zijn een bepaalde periode een fluoride-gelei op uw gebit aan te brengen, bijvoorbeeld wekelijks. Dit gebeurt met een mondlepel. Deze blijft enkele minuten in de mond.

Naast deze behandeling en het gebruik van fluoridehoudende tandpasta is het soms nodig om extra fluoride te gebruiken. U kunt een fluoride-mondspoeling krijgen. Uw arts overlegt met de mondhygiënist of u extra fluoride nodig heeft.

      

Tips voor mondverzorging bij een eigen gebit:  

  • Poets 3 keer per dag met een fluoridehoudende tandpasta en een kleine tandenborstel op de voorgeschreven manier.
  • Reinig de ruimtes tussen de tanden en kiezen met ragers of stokers. En/of flos 1 keer per dag op de voorgeschreven manier.
  • Gebruik zo min mogelijk zoet, suikerhoudend en kleverig voedsel. Dit verhoogt de kans op gaatjes in tanden en kiezen. U kunt wel suikervrije producten eten, die zijn gezoet met xylitol. Bijvoorbeeld kauwgom of snoepjes.
     

     

Tips voor mondverzorging bij een gebitsprothese:

  • Tijdens de chemotherapie en de eerste maanden daarna is het dragen van uw gebitsprothese misschien wat pijnlijk. Dit komt doordat uw mondslijmvlies extra gevoelig is. U kunt dan uw prothese bijvoorbeeld alleen tijdens het eten dragen. Draagt u uw prothese niet, dan kunt u deze het beste in een bakje water bewaren.
  • Reinig 2 tot 3 keer per dag de prothese met neutrale vloeibare zeep en een protheseborstel.
  • Reinig 2 tot 3 keer per dag uw kaken en tong met een zachte tandenborstel. Gebruik eventueel wat tandpasta voor de smaak.
  • Heeft u klachten? Dan kunt u de prothese ’s nachts beter uitdoen en bewaren in een prothesebakje met water.
  • Reinig 1 keer per dag het prothesebakje en verschoon het water.
  • Spoel voor gebruik de prothese onder de kraan af.
  • Spoel 3 tot 8 keer per dag uw mond met een zout-sodaoplossing: los op 1 liter water 1 theelepel zout en 1 theelepel soda op. Of spoel met een mondspoelmiddel dat door uw tandarts of mondhygiënist is voorgeschreven.
  • Gebruik een tongschraper.
     

Om het slijmvlies te beschermen kunt u beter geen prothese dragen tijdens de bestralingsperiode. Als de kaak is meebestraald kunt u hier zelfs beter mee wachten tot een paar weken na de bestraling.


Problemen tijdens de chemotherapie:

Chemotherapie kan een droge mond veroorzaken. Dit komt doordat de speekselklieren minder goed werken. Kunstspeeksel als spoelmiddel of spray helpen. Dit beschermt uw mondslijmvlies tegen beschadiging en uitdroging. U kunt de arts of de mondhygiënist om een recept vragen. Echt goed is een droge mond helaas niet te bestrijden.

 

Meestal nemen de klachten af na de chemotherapie.

  • Is uw mondslijmvlies pijnlijk? U kunt dan uw mond een paar keer per dag spoelen met een zout-sodaoplossing: los 1 theelepel keukenzout en 1 theelepel soda op in 1  liter (lauw) water. Of spoel met kamillethee.
  • Een wit, afschraapbaar laagje op het mondslijmvlies wijst meestal op een schimmelinfectie. Dit heet Candida. Uw arts, tandarts of huisarts kan hiervoor een anti-schimmelmiddel voorschrijven.
  • Kapotte lippen en mondhoeken kunt u bij irritatie of kloven insmeren met Kamillosan-zalf, lanoline of vaseline.
  • Is het te pijnlijk om een tandenborstel te gebruiken, dan kunt u uw mond ook spoelen met een mondspoelmiddel. Spoel ten minste 3 keer per dag. Geeft ook het spoelen problemen, dan kunt u een spoelmiddel gebruiken in de vorm van een spray. Deze kunt u 6 keer per dag gebruiken. Of als dit nodig is vaker. Uw arts, tandarts of huisarts kan u hiervoor een recept geven.
  • Heeft u een droge mond, dan is het prettig om regelmatig uw mond nat te houden met water of kunstspeeksel. Gebruik voor de nacht een bevochtigingsgel, bijvoorbeeld oral-balance.
  • Tegen ontstoken slijmvlies is niet zo veel te doen. Wel kan het helpen als u met kamillethee spoelt. Bent u klaar met uw chemokuur, dan geneest het slijmvlies weer.


Operatie bij kanker van de mond of keelholte:

Hoe ingrijpend de operatie zal zijn, hangt af van het stadium van de ziekte. In elk geval neemt de arts behalve de tumor ook schijnbaar gezond weefsel daaromheen weg. Dit doet hij omdat tijdens de operatie niet te zien is of het weefsel rond de tumor vrij is van kankercellen. Ruim opereren vergroot de kans dat alle kankercellen inderdaad weg zijn. Soms moet de arts ook bot of huid verwijderen.

Bij kleine tumoren verwijdert de arts de tumor minder ruim. De wond wordt gehecht of groeit vanzelf weer dicht.

 


Commando-operatie:

Bij grotere tumoren van de mond of keelholte krijgt u vaak een Commando-operatie. Dit is een ingrijpende operatie. Hij duurt gemiddeld zo’n 8 à 10 uur.

 

Bij deze operatie werken vaak verschillende artsen nauw samen:  

  • een KNO-arts/hoofd-hals-chirurg
  • een kaakchirurg
  • een plastisch chirurg

Samen zorgen zij er voor dat het resultaat er zo goed mogelijk uitziet. En dat u na de operatie zo min mogelijk gevolgen voor uw functioneren ondervindt.

 


Transplantaat:

Tijdens deze operatie verwijderen de artsen de tumor met weefsel eromheen. Dat kan weefsel zijn van de tong, de mondbodem of de onderkaak. Kan de arts de wond niet meteen dichtmaken doordat er te veel weefsel is weggehaald? Dan vult hij deze op met een transplantaat.


Het transplantaat kan bestaan uit bijvoorbeeld:
 

  • huid
  • spier
  • bot van de borst, de onderarm of het onderbeen
     

Heeft de arts een stukje kaak verwijderd, dan maakt hij een stukje metaal op de kaak vast.

 


Verwijdering halslymfeklieren:

Bij de meeste patiënten verwijderen de artsen in dezelfde operatie ook de lymfeklieren uit de hals helemaal of voor een deel. Dit heet een halsklierdissectie. Dit gebeurt als de arts een verdachte klier ziet. Of uit voorzorg. Want deze tumoren kunnen zich al in een vroeg stadium van de ziekte verspreiden naar de lymfeklieren van de hals.

U kunt klachten krijgen. Deze hangen af van de plaats en de hoeveelheid weggenomen lymfeklieren. U kunt bijvoorbeeld last hebben van een stijve schouder. Ook is het mogelijk dat het lymfevocht moeilijk uit uw gezicht weg kan en zich daar ophoopt. Lymfedrainage kan nuttig zijn. Dit is een vorm van fysiotherapie.

 


Weefselonderzoek:

Een patholoog onderzoekt het weggehaalde weefsel onder de microscoop. Hij kijkt of er kankercellen aanwezig zijn. De uitslag van dit onderzoek geeft belangrijke informatie over het definitieve stadium van de ziekte. Dit bepaalt mede of u verder behandeld moet worden.

Is er een risico dat er plaatselijk kankercellen zijn achtergebleven, dan adviseert de arts soms dat u na de operatie wordt bestraald. Dit bepaalt hij samen met de artsen die bij uw behandeling betrokken zijn.


 

Het hangt onder meer af van:

  • of er kankercellen zitten in de randen van het weefsel dat is weggehaald
  • of er kankercellen in de lymfeklieren zitten
  • of en hoever kankercellen zijn doorgegroeid naar het gebied rondom de mond en keelholte
  • groei van de tumor buiten een lymfeklier
  • groei van de tumor langs de grote zenuwen
     
U heeft na de operatie extra voedingsstoffen nodig om de wond te laten genezen. Omdat u niet meteen mag eten en drinken, krijgt u na de operatie sondevoeding. Als u weer mag gaan eten, gaat dit meestal niet makkelijk.

Of u problemen heeft met eten hangt af van de soort operatie die u heeft gehad. U kunt bijvoorbeeld problemen krijgen met kauwen of slikken. Of u regelmatig verslikken. Daarom begeleidt een logopedist u bij het weer gaan eten en drinken.

Als u weer kunt slikken, begint u vaak met water drinken. Voor de genezing van uw wond is dit het beste. Daarna kunt u andere heldere dranken proberen.

 

 Bijvoorbeeld:  

  • thee
  • eventueel verdunde appelsap
  • niet te zoute bouillon
     

Daarna kunt u dik vloeibare voeding proberen, zoals vla en gebonden soep geprobeerd. En daarna, zo mogelijk, gemalen voeding.

Soms kunt u weer vrij snel gewoon eten. Maar soms moet u uw voeding blijvend aanpassen aan wat u kunt kauwen en slikken. De logopedist kan u daar bij helpen, eventueel samen met een diëtist.

Kost het opnieuw leren eten en drinken in het begin veel tijd en energie? Vul dan gewone voeding aan met drinkvoeding. Soms heeft u aanvulling met sondevoeding nodig. U krijgt dan genoeg voedingsstoffen binnen om te herstellen. En u heeft de tijd om te oefenen.
 
U kunt na de operatie kort of voor langere tijd niet eten, vanwege de operatiewond in de mond of keelholte. Daarom krijgt u na de operatie sondevoeding. Dat is volledige, vloeibare voeding. De voeding komt via een dun slangetje in uw maag terecht. Zo’n slangetje heet een sonde.

De arts bekijkt wanneer u vloeibaar en/of gemalen voedsel en later weer gewoner voedsel kunt eten. Hij doet dit zo nodig samen met de logopedist en de diëtist.

U kunt ook sondevoeding krijgen als u voor de operatie ondervoed bent.


Neus-maagsonde:

Verwacht de arts verwacht dat u maar kort sondevoeding nodig heeft? Dan loopt het slangetje meestal via de neus, keel en slokdarm naar de maag: een neus-maagsonde. Een arts of verpleegkundige brengt deze in.


Een voordeel van deze methode:

  • er kan snel mee worden gestart

 

Nadelen:

  • de sonde is goed zichtbaar
  • bij langdurig gebruik kan de sonde uw neus of keer irriteren
     


Maagfistel:

Verwacht de arts dat u lang sondevoeding nodig heeft? Dan plaatst de arts de sonde rechtstreeks via de buikhuid in uw maag. Een ander woord hiervoor is een maagfistel of gastrostomie.

De arts kan een gastrostomie op verschillende manieren inbrengen:

  • Vaak kan de arts de sonde via de slokdarm naar de maag leiden en daarvandaan naar buiten. Zo’n sonde heet een PEG-sonde.
  • De arts kan de sonde ook onder echo- en röntgengeleide in de maag plaatsen. Dit is een PRG-sonde.
     


U krijgt hiervoor meestal een plaatselijke verdoving. Soms krijgt u een slaapmiddel. Een ander woord hiervoor is een roesje.

Niet bij iedereen kan een gastrostomie worden geplaatst. Uw arts bespreekt dit met u.

Voordelen van een gastrostomie:

  • deze zit onder de kleding en is niet meteen zichtbaar
  • de sonde geeft geen irritatie in de neus of keel
     

Nadelen zijn:

  • een gastrostomie is niet altijd op korte termijn te plaatsen
  • een sonde kan voor complicaties zorgen: bijvoorbeeld lekkage en irritatie bij de plaats waar de sonde uw lichaam ingaat
  • de spieren die ervoor zorgen dat u kunt slikken verliezen makkelijker hun functie
     

Gebruikt u een sonde, dan wordt uw keel tijdens het eten en drinken ontlast. Ook kan het soms een hele opluchting zijn dat u op deze manier niet meer per se zelf hoeft te eten of te drinken. Het nadeel is dat u niet meer ‘echt’ deelneemt aan de maaltijd. Hierdoor mist u deze sociale bezigheid.

Beiden vormen van sondevoeding kunt u ook thuis gebruiken. Vindt de arts dit goed, dan kunt u naast de sondevoeding weer ‘gewoon’ eten en/of drinken. Drinken is belangrijk om uw slik-reflex te houden. Meerdere keren op een dag een paar slokjes is al genoeg. U begint hiermee in het ziekenhuis al te oefenen.
 


Spreek- en slikklachten:

De arts kan van tevoren niet precies zeggen hoe het na de operatie met eten, drinken en spreken zal gaan.

Bij een operatie moet de arts soms spieren en/of zenuwen verwijderen die u helpen bij het eten, drinken en spreken. Soms moet hij dit weefsel vervangen door weefsel uit een ander deel van het lichaam. Hierdoor verandert uw gevoel en hoe u uw lippen, tong, kaak, gehemelte en/of keel kunt bewegen. Deze klachten kunnen tijdelijk of blijvend zijn. Ook bestraling dit veroorzaken.

 

Deze veranderingen hebben vaak grote gevolgen:    

  • door bijvoorbeeld een verminderde controle over de tong of het ontbreken van een deel van de tong kunt u moeilijker of niet meer kauwen
  • het kan zijn dat u af en toe vocht of voedsel uit uw mond verliest
  • vocht en/of voedsel doorslikken kan moeilijk zijn
  • eten kan in de luchtpijp of neusholte terechtkomen
     
 
Praten is moeilijker als u het gevoel in lippen, tong en kaak verliest en ze minder makkelijk kunt bewegen. Ook bent u minder goed te verstaan. Een logopedist kan u helpen zo goed mogelijk te leren omgaan met deze veranderingen. Een logopedist is opgeleid om mensen te helpen met spraak- en slikproblemen.

 

Hij bespreekt met u:

  • wat de de beste houding is bij het eten en drinken
  • hoe u voedsel in uw mond kunt nemen
  • welk soort voedsel u het best kunt kiezen
     

Vaak start u al snel na de behandeling met oefeningen om uw lippen, tong en kaak zo goed mogelijk te kunnen bewegen. En daarmee ook het eten, drinken en praten te verbeteren. De logopedist leert u sliktechnieken als dit nodig is.

Er zijn steeds meer aanwijzingen dat slikoefeningen op langere termijn zorgen voor minder slikklachten.
 
Het is belangrijk dat na uw operatie uw mond goed schoon blijft. Eerst zal de verpleegkundige uw mond verzorgen met natte gazen gedrenkt in spoelvloeistof. Zodra u daar toe in staat bent, kunt u zelf uw mond spoelen. Spoel minstens 4 keer per dag. Doe dit vooral na het eten en voor u gaat slapen.

U leert hoe u uw tanden moet poetsen vaak in overleg met de arts of mondhygiënist. U kunt namelijk de wond met de borstel beschadigen. Levert de mondverzorging problemen op, vraag dan om advies.

Het kan zijn dat uw gebitsprothese na de operatie niet meer past. Pas ongeveer 6 weken na de operatie of bestralingsperiode kunt u zich een nieuwe prothese aan laten meten. Eerst moeten de bijwerkingen verdwijnen. Bijvoorbeeld de zwellingen of de ontsteking van het slijmvlies. In de periode dat u aangepaste voeding krijgt, kunt u beter zonder prothese eten dan met een prothese die slecht past.

Uitdroging kunt u voorkomen door uw mondhoeken en lippen in te smeren met een neutrale lippenbalsem.

 
Bijvoorbeeld vaseline. Een tube gebruiken is hygiënischer.

 

 


Tracheotomie bij kanker van de mond of keelholte:

Door de operatie kunt u tijdelijk een zwelling hebben uw mond en/of keel. Hierdoor kunt u moeilijker ademhalen. Om te voorkomen dat u het benauwd krijgt, maken de artsen via uw hals een tijdelijk gaatje in de luchtpijp. Dit heet een tracheotomie.

U gaat voor deze ingreep meestal onder narcose. Het gaatje wordt opengehouden met een hol pijpje: een canule. De canule bestaat uit 2 buisjes die in elkaar passen.

Als de canule is geplaatst kunt u moeilijker of niet meer praten. U moet dan met gebaren, pen en papier of een laptop communiceren. Is de zwelling kleiner, dan kan de arts de canule verwijderen. Dit gebeurt meestal voordat u uit het ziekenhuis wordt ontslagen.

Het gaatje groeit vanzelf weer dicht. Dit gaat soms sneller als de arts de opening hecht. Kunt u lastiger ademhalen door bijvoorbeeld de grootte van de tumor? Dan moet deze canule soms blijven zitten.

De canule moet regelmatig worden schoongemaakt. In het begin doet de verpleegkundige dit voor u. Later leert u zelf de canule te verzorgen. Het binnenste buisje kunt u verwijderen om schoon te maken. U kunt door het buitenste buisje gewoon blijven ademen.

 

 
Bron:   www.kanker.nl